Pianovirtuoos Francesco Schlimé nam op deze plaat twee bekende 20e eeuwse concerti op, namelijk het concerto in G van Maurice Ravel en het vijfde van Sergei Prokofiev. Schlimé houdt zich ook bezig met jazz en improvisatie – zo vertelt ons althans het cd-boekje – en het resultaat zijn deze drie improvisaties die de cd vervolledigen. Mikhail Pletnev, van wie Schlimé de leerling en protégé is, dirigeert het Russisch Nationaal Orkest.
De Ravel komt over het algemeen wat doods en weinig interessant over. Pletnev mag dan goed weten hoe het Russische repertoire moet klinken maar met de frivoliteit en ironie van Ravels door en door Franse muziek kan hij blijkbaar minder goed overweg. Zo ligt het tempo in de snelle delen aan de lage kant (Schlimé werkt zelf een grote vertraging in, halverwege, die op zijn minst verrassend te noemen valt) en komen zowel solist als orkest niet zelden al te schools over. Het mooie tweede deel maakt echter toch wat goed. Schlimé begint met enige aarzeling, alsof hij niet helemaal goed weet welk tempo hij nu precies wil nemen. In plaats van in een vast metrum door te lopen, stokt de muziek af en toe een beetje, wat dit gevoel van aarzeling nog versterkt. Hierdoor kan hij een gevoeligheid in de muziek introduceren die vaak ontbreekt in de andere delen. In de Prokofiev kan Schlimé beter bewijzen wat hij waard is. Deze muziek voert hij met verrassend zelfvertrouwen en vuur uit, met scherpe accenten en vinnige fraseringen.
Het orkest presteert doorgaans goed, maar over het algemeen beter in de Prokofiev dan in de Ravel. Dit laatste concerto komt soms, vooral in het eerste deel wat mechanisch en droog over. Niet dat er grove fouten begaan worden; alles staat wel op zijn plaats, maar de snelle figuurtjes en loopjes worden met een te veel 'matter-of-fact' gevoel gebracht. Het vijfde piano concerto van Prokofiev is dan merkbaar beter, met een orkest dat veel gemotiveerder klinkt. Zo begint het 'Larghetto', het vierde deel, ontzettend teder en zacht, terwijl het openingsdeel Prokofiev in al zijn modernistische sarcasme toont.
De drie improvisaties waarmee de cd afsluit zijn niet meer dan aardigheidjes. Schlimé vertelt ons dat ze op het trage deel van Ravel gebaseerd zijn, of op de harmonieën van Prokofievs concerto, maar die link zal de meesten wel ontgaan. Improviseren is trouwens ook niet Schlimés sterkste punt; geen enkele van de drie improvisaties blijft echt hangen, en waar de muziek aan Ravel of Prokofiev doet denken krijg je eerder het gevoel dat het een flauw afkooksel is - in plaats van er een meerwaarde aan toe te voegen.
Over het algemeen is dit geen echt slechte cd, maar zeker ook geen memorabele. Daarvoor klinkt de Ravel te bleek en te moe. Alleen over de Prokofiev kunnen we echt positief zijn, maar een opname die met kop en schouders boven andere uitsteekt is het ook weer niet.
Meer over V/C
Verder bij Kwadratuur
Interessante links