De afgelopen editie van het Kraak-festival TWEEKLANK was op zijn minst opmerkelijk te noemen. Met dank aan de aanwezige artiesten, die ondanks het lage bezoekersaantal en het slechte weer de hoge verwachtingen inlosten. De thuisblijvers kregen ongelijk, er vielen zelfs enkele verrassingen te noteren.
Het leek wel een scène uit een B-horrorfilm. De Sint-Amanduskapel op een heuvel bij het kerkhof Campo Santo baadde in duisternis. Niet echt een uitnodigende locatie om ’s nachts te gaan wandelen, maar aan sfeer was er dus nooit een gebrek. Dankzij de indrukwekkende kerkakoestiek ging iedere klank door merg en been. Iedere artiest profiteerde op zijn manier van deze unieke locatie.
De eerste avond werd op gang geschoten door een polyvalente Antwerpenaar. In 1971 filmde Ludo Mich een vriendenfuif met een visooglens, de film kreeg de titel ‘Saturnus’. Deze vrienden waren verkleed in holbewoners en deden de gekste dingen, zoals elkaar elektrocuteren met een effectprocessor voor elektrische gitaar. Over de actuele kunstwaarde van deze chaotische avant-garde prent kan men vermoedelijk nog lang discussiëren, wat vaststaat is dat de makers zich tijdens de opnames ongelooflijk hebben geamuseerd. Bovendien was het een ideale voorbode voor wat die avond nog zou brengen.
Net als Ludo Mich behoort ook Limpe Fuchs tot de generatie die in de jaren ’60 jong was. Ook haar muzikale output is op zijn minst radicaal te noemen. Of toch de manier waarop ze haar improvisaties gestalte geeft met haar zelfgemaakte instrumenten. Ook al lijkt ze op het eerste gezicht een wereldvreemd vrouwtje van rond de 70, men dient met respect te kijken en luisteren naar het universum van klanken dat ze zelf heeft gecreëerd. De samenwerking met jonge Gerard Herman, striptekenaar voor het Kraakmagazine ‘Ruis’, was onuitgegeven. Met hun tweeën trakteerden ze het publiek een half uur lang op een demonstratie van alle instrumenten, gaande van altviool en saxofoon tot stenen xylofoon en piepend fietswiel.
Opmerkelijk, alleen jammer dat er muzikaal weinig te beleven viel. Daarvoor miste het duo de inspiratie en was er te weinig muzikale interactie. Dankzij de akoestiek ter plaatse hadden ze nochtans een uitgelezen kans om zelfs de kleinste details in de verf te zetten. Al hadden ze het beste voor het laatste bewaard. Het vierde en laatste nummer was het enige dat spontaan leek te ontkiemen. Herman nam wat meer gewicht op zijn schouders en dat leverde enkele mooie momenten op, vooral in de samenzang met Fuchs.
De avond werd afgesloten door Lubomyr Melnyk, de Oekraïense pianist/componist die tegenwoordig in Canada resideert. Zo’n dertig jaar geleden creëerde hij zijn eigen concept over pianomuziek waarop hij nu nog altijd teert. Hoewel de vervaldatum hiervan wellicht al enkele jaren is overschreden, kwamen Melnyk’s razendsnelle, postromantische patronen erg goed tot hun recht in de galmende kapel. De vrees voor een routineconcert bleek ook onterecht. Twee van de drie werken dateren immers van de laatste twee jaar, waaruit blijkt dat de man nog altijd rotsvast gelooft in zijn eigen ideeën.
Op de tweede dag mocht Phyllis Chen als eerste laten zien tot wat ze in staat was. Sinds enkele jaren staat ze over de hele wereld bekend als een pianiste die zich heeft bekeerd tot de speelgoedpiano. Deze wel erg originele aanpak opent een nieuwe wereld vol nieuwe klanken, maar houdt ook enkele gevaren in. Chen bewees echter tijdens haar concert dat ze veel meer is dan gewoon een artieste met een gimmick. In haar evenwichtig opgebouwde set stonden composities voor speelgoedpiano weliswaar centraal, maar er was ook ruimte voor elektronica, percussie, muziekdoosje en zelfs videokunst. Dit leverde een heel gevarieerd concert op, mede dankzij de feilloze uitvoering van de pianiste. Ze kon op veel appreciatie rekenen, onder meer van Limpe Fuchs die als toeschouwer aanwezig was. Men mag hopen dat ze zich de komende jaren blijft ontwikkelen als eigenzinnig artieste, dan heeft de wereld nog lang het einde niet van haar gehoord.
Pyrolator, de artiestennaam van Kurt Dahlke, was op vele vlakken een buitenbeentje op dit festival. Deze laatste naam op de affiche heeft geen instrumentale achtergrond zoals de andere muzikanten. Hij is afkomstig uit het elektronicamilieu, uit een wereld van zware beats en bassen. Een wereld waarin performances worden opgebouwd rond controllers en klankmassa’s. Alleen al in dit opzicht kon de stijlbreuk met de ambachtelijke kunst van Phyllis Chen niet groter zijn. Het was fantastisch om naar te kijken, ook al was de zuiver muzikale oogst redelijk schraal.
Eerder op de avond stond er opnieuw een merkwaardige film op het programma. Uit dezelfde periode als ‘Saturnus’, maar gemaakt met aanzienlijk meer budget. ‘La Nuit du Phoque’ van Bernard Mollerat en Jean-Jacques Birgé is een politiek geïnspireerde collage vol humoristische en absurde momenten. Het geeft een gezicht aan de Parijse avant-garde van die tijd. Bovendien weerklonk tijdens de film een ongemeen boeiende soundtrack, gecomponeerd door Birgé. Hoe hard de live-artiesten de afgelopen dagen hun best ook hadden gedaan, eigenlijk was dit het muzikale hoogtepunt van het festival. Origineel, afwisselend en met een grote verbeeldingskracht. Klasse.