Punk is voor kleurrijke pubers, jazz voor rokende grijsaards, klassiek voor elitaire intellectuelen, maar welke doelgroep heeft de zogenaamde “nieuwe” of “hedendaagse” kunstmuziek? Wel, om de enthousiaste massa die vanavond naar het Leuvense STUK afgezakt is voor het openingsconcert van TRANSIT 2010 in één woord te omschrijven: eclectisch. Want in een uitverkochte Soetezaal nemen niet enkel bebrilde en met een sceptische blik uitgedoste musicologen, componisten en critici plaats, maar ook nieuwsgierige jongeren, cultuurminnende studenten en excentrieke fanatici. Hoe uiteenlopend hun perspectieven ook moge zijn, een open geest en een tomeloze interesse in nieuwe klanken hebben ze allen gemeen.
En inderdaad, het eerste avondconcert heeft alles wat TRANSIT al tien jaar een uniek artistiek gebeuren maakt: een focus op hedendaagse (dat wil zeggen: vanaf 2000) kunstmuziek met het oog op creatie, een bijzondere aandacht voor Vlaamse componisten en ensembles én het streven naar een optimale publieksparticipatie. Zo brengt het piepjonge Vlaamse Nadar Ensemble vanavond naast twee bestaande werken uit het repertoire van de nieuwe muziek maar liefst drie gloednieuwe creaties van jonge Vlaamse componisten.


Althans dat was de bedoeling. Want na een vertraging van enkele minuten kreeg het publiek van dirigent Daan Jannsens te horen dat het eerste repertoirestuk – met  name het dodecafonische ‘Tout près de l’eau’ van Bart Vanhecke uit 1995, naar gedichten van Slauerhoff – “wegens omstandigheden” niet zal worden uitgevoerd. Vanwege dit spijtige voorval, waarvan de beslissing achteraf genomen bleek te zijn om de stem van mezzosopraan Els Mondelaers niet te veel te belasten, gingen de jonge enthousiastelingen van het Nadar Ensemble onmiddellijk door tot de kern van de avond: de in opdracht van TRANSIT geschreven creaties van drie jonge Vlaamse componisten die, omwille van pragmatische redenen, voor min of meer dezelfde bezetting bestemd zijn: drie blazers (fluit, klarinet en saxofoon), drie strijkers (viool, altviool en cello), gitaar, piano en percussie. Ondanks deze vooropgestelde parameter volgden er toch drie zeer uiteenlopende composities. Zo gaf iedere componist niet enkel een andere invulling aan dit ensemble (Bram Van Camp en Frederik Neyrinck gingen bijvoorbeeld in op het aanbod van een mezzosopraan, terwijl Nico Sall zich besloot op electronics toe te spitsen), maar ook omwille van het grote verschil in compositietechniek, vorm en esthetica die de werken kenmerkten.

Literaire klanken

Werken met stem betekent werken met tekst, wat door jonge componisten vaak als een uitdaging ervaren wordt. Toch wist componist Bram Van Camp (1980) in zijn ‘Drie Liederen’ de relatie tussen muziek en woord op een geslaagde manier te verklanken. En dat woord vond hij in het werk van niemand minder dan Paul Van Ostaijen, in wiens typografische gedichten (en meer bepaald in zijn ‘Feesten van Angst en Pijn’) hem vooral de verzaking aan verhalende betekenis intrigeerde. Hierdoor kan de zang immers worden aangewend als een abstract gegeven, als een instrument. Desondanks horen we hoe in ‘Drie Liederen’ de stem toch zijn solistische functie behoudt, net zoals het ensemble in zijn begeleidende rol blijft. Bovendien, zo geeft Van Camp toe, gaat hij soms ook programmatisch te werk, maar dan vanuit de individuele betekenis van een bepaald woord, bijvoorbeeld wanneer de stem “wals” in ‘vers 2’ zingt en dat de aanleiding blijkt voor een muzikale herinnering aan deze dans. Puur compositietechnisch gezien, valt op hoezeer Van Camp organisch en intuïtief te werk gaat in zijn klankopbouw, zonder gebruik te maken van mathematische of conceptuele processen. Dat blijkt uit de vloeiende afwisseling van stille, schilderende passages en bruuske climaxen in een werk waarin romantische expressie hand in hand gaat met een Weberniaanse schrijfstijl en zo de bevreemding creëert die we ook terugvinden in de gedichten van Van Ostaijen.

Een totaal andere aanpak van het stemgebruik klinkt in ‘Samsa – Impressionen’, een werk van Frederik Neyrinck (1985), de jongste componist op het festival. Zijn fascinatie voor de cimbalon, een typisch Oost-Europees snaarinstrument bracht hem bij de parabels van de Tsjech Franz Kafka, en meer bepaald bij het eigenaardige ‘Die Verwandlung’ (de gedaanteverwisseling), waarvan het hoofdpersonage reeds in de titel wordt geëvoceerd. Een interessant aspect aan dit werk, dat trouwens haaks staat op de vocale behandeling bij Van Camp, is dat de stem ingezet wordt als een fonetisch en ritmisch middel, waardoor expressie en vooral tekstverstaanbaarheid naar de achtergrond verschuiven. De overige instrumenten verdeelt hij in drie groepen (blazers, strijkers en “klavieren”) waarbij Neyrinck zich richt op onconventionele stemcombinaties, scherpe contrasten en een nerveuze, uit korte ritmische motieven bestaande opbouw. Op die manier weet de componist een wereld van tegenstellingen te scheppen waarin de confrontatie van de twee hoofdpersonages uit Kafka’s meesterwerk zijn muzikale equivalent kent.

Nadar Ensemble
Nadar Ensemble

Ensemble vs. sinustoon

In ‘MER’, het derde gecreëerde werk van de avond, van Nico Sall (1982) is geen zang te bespeuren. In de plaats daarvan staan de tien instrumenten onder het alziend oog van de tape, waarvan het synthetische gezoem vanuit alle hoeken van de zaal klinkt. Met zijn vier, door rusten gescheiden delen is de vorm van deze compositie veel transparanter in vergelijking met dat van de andere werken, te meer omdat elke beweging een andere bezetting heeft: in de twee langere hoekdelen smelten electronics en ensemble samen tot één geheel, terwijl ze respectievelijk in het tweede en derde deel alleen klinken. Ook het compositieproces dat hieraan de basis ligt, is vrij éénduidig te omschrijven: Sall vertrekt vanuit de grafische voorstelling van een sinusgolf en leidt uit het verloop hiervan het karakter van de verschillende muzikale parameters (toonhoogte bijvoorbeeld) van het werk af. ‘MER’ heeft over het algemeen een zeer open, sferische en evocatieve sfeer, bestaande uit lange tonen, een trage opbouw en het geruis van alternatieve speeltechnieken. Het tweede, elektronische, deel baadt zowaar in een idm-sfeer.

Non-conformisme van Ierse bodem

Nadat het Nadar Ensemble deze drie Vlaamse creaties tot een goed einde gebracht heeft, krijgt het podium opnieuw een metamorfose, en wel een drastische ditmaal. Strijkers, blazers, gitaar, piano en percussie maken namelijk plaats voor een onheilspellende bezetting van gebruiksvoorwerpen waarvan de functie nu niet onmiddellijk met muziek geassocieerd zou worden: een fles wijn, spuitbussen, bureaus, papier, kaarsen, een aansteker, etc. En o ja, er kwam ook een saxofoon, viool en melodica aan de pas. Dit instrumentarium krijgt bovendien een ruimtelijke opstelling, corresponderend met de vier uitvoerders. De lichten doven en het publiek zwijgt, en wat volgt heeft niets te doen met de relatief traditionele klanken die aan het werk vooraf gingen. Want de klankenwereld die de Ierse componiste Jennifer Walshe voor ogen heeft in haar ‘A Sensitive Number for the Laydeez’ uit 2004 is er een van geknars, gepiep, getokkel en geschuifel, maar ook een van repetitieve motieven zoals voorgesteld in de minimalistische saxofoonpartij. Door het gebruik van deze “concrete” klanken, het doorgedreven minimalisme en vanwege de nauwe band met performance art (multimedialiteit), voorafspiegelt deze compositie enigszins de tendensen die zich in het verder verloop van TRANSIT duidelijk manifesteren.

Dat de werken van Bram Van Camp, Frederik Neyrinck en Nico Sall van zo’n verscheidene aard zijn, is tenslotte geen toeval, want net als bij de vorige generatie componisten is het ook die veelheid aan invloeden en stijlen die de Vlaamse hedendaagse muziek zo typeert.

Meer over TRANSIT 2010 - Nadar Ensemble


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.