Uiteindelijk klokte de 35ste editie van Sfinks af op 39 000 bezoekers, verdeeld over drie dagen. Goed weer en enkele stevige publiekstrekkers waren daar niet vreemd aan.
Voor het eerste hoogtepunt op de slotdag van Sfinks zorgde Tcha Limberger met zijn Kalotaszek Trio. De Brugse zigeuner verdiepte zich in de traditionele muziek van de Kalotaszek regio in Transsylvanië en kwam die voorstellen in de Clubtent. Met wat educatieve uitleg hier en daar gidste hij zijn toehoorders doorheen het repertoire, daarbij ondersteund door zijn Roemeense begeleidingssectie. Door de opbouw van het concert in een aantal suites, waarbij telkens een viertal steeds snellere dansen of liederen werden gebundeld, miste het geheel echter soms een grotere spanningsboog. Qua stemvoering was alles heel klassiek: Limberger toonde wat hij waard was als virtuoze violist, terwijl contrabas en altviool onopvallend een stevig fundament voorzagen. Dat laatste lijkt trouwens gemakkelijker dan het is, zeker wanneer het publiek massaal in een verkeerd tempo meeklapt.
Terug naar de Concerttent waar veel verwacht werd van de Braziliaanse Céu (voluit Maria do Céu Whitaker Poças). Haar loungy bossa nova bracht haar naar de top van de wereldmuziekhitlijsten en leverde haar ook twee nominaties voor de Grammy’s op. Met dergelijke eerbetuigingen is het echter steevast oppassen, aangezien hier al eens extramuzikale criteria durven meespelen. In haar set op Sfinks liet Céu echter horen dat ze muzikaal wat potentieel in huis heeft en dat dat verder gaat dan een schitterende stem en een feilloze intonatie.
In de Clubtent speelde Tri A Tolia naar eigen zeggen muziek uit de sprookjes van duizend-en-een nacht: al zingend en op qanun en cello spelend. Voor de gelegenheid was het trio uitgebreid met een percussionist, wat geen slechte keuze bleek. Hij gaf het warme, wat melancholische geluid van het ensemble een verfrissende draai. Cellist Lode Vercampt bleek echter de meest indrukwekkende verschijning. Zijn instrument floot als een ney, klaagde als een rebab en zong als een lyrische bariton. Helaas was zangeres Melike Tarhan in minder goede doen. Haar lijnen klonken vermoeid en vertoonden slordigheden die moeilijk alleen door het gebruik van kwarttonen verklaard konden worden. Wanneer de muzikanten echter even de ruimte kregen om te soleren, was het met volle teugen genieten van sprankelende improvisaties uit verre oosterse tuinen.
Met een mengeling van populaire zuiderse klanken (Afro, reggae, latin, flamenco) en rock bewoog Peyote For President zich in dezelfde sferen als eerder geprogrammeerde bands als Terrakota en Canteca de Macao. Wat deze band als sterkste materiaal in huis had was te horen in het eerste (‘Take a Leap’) en het laatste (‘Yo No Quiero Trabajar’) nummer van de reguliere set: even stevige als knappe en catchy songs die plots van richting veranderen, maar ook een geheel blijven vormen en die dankzij de flamencoritmiek bruisen van het leven. Tussen deze twee knallers in werd de show gevuld met meer vlakke nummers (‘We The People’ dat gemakkelijk drijft op de klassieker ‘Mas Que Nada’), lauwe percussiebreaks (met drie percussionisten moet iets indrukwekkender neergezet kunnen worden), weinig geïnspireerde latinrock en vooral veel klappende handjes. Het sierde de band wel dat er gewerkt werd voor de gage: de politieke boodschap die de teksten uitdragen werden verpakt in flitsende visuals en niet in bindtekstpreken, waardoor het optreden echt gevuld kon worden met muziek. Helaas niet altijd op hetzelfde niveau.
De spreekwoordelijke vreemde eend in de zondagse bijt was de Zuid-Koreaanse Ahn Sook-Sun. Uitsluitend begeleid door een erg sober spelende percussionist bracht ze een pansori, een episch gezang of een opera voor een zangeres, waarin ze het verhaal vertelde van de arme Heungbo. Vocaal bediende ze zich daarbij van een zangstijl die nu eens gewoon vertellend was, dan weer duidelijk muzikaal gestuurd was. Toch bleef het verhaal en de expressie domineren op de zuivere melodie.
Dankzij boventitels kon het publiek het verloop van het verhaal volgen, waarbij het meteen in staat gesteld werd om te zien hoe de zangeres de gebeurtenissen uit het verhaal tot uitdrukking bracht. Ondanks deze expressiviteit bleek een uur voor het grootste deel van de bezoekers te lang. Velen wachtten het einde van het verhaal niet af en zochten halverwege terug de weide op. Dient het gezegd dat Ahn Sook-Sun en van de resterende aanwezigen een staande ovatie kreeg? De underdogpositie doet het immers traditioneel goed op Sfinks.
Voorstellingen als deze mogen het publiek dan op de proef stellen en niet meteen brengen wat de gemiddelde Sfinksbezoeker vraagt, toch horen ze op Sfinks thuis en niet alleen in een tempel op het terrein (waar een Koreaans Gut-ritueel opgevoerd werd). Een festival dat een venster op de wereld wil zijn, moet er niet het gordijn voor gooien wanneer er iets voorbij komt dat niet aan het Westerse muzikale verwachtingspatroon voldoet. Want anno 2010 kunnen Oosterse sprookjesmuziek, Congolese soukous, zigeunerviruozen of Cubaanse son immers nog bezwaarlijk “ongehoord” genoemd worden.
“Eindelijk,” zal Bart Peeters geroepen hebben, toen hij te horen kreeg dat hij in zijn eigenste Boechout op het Sfinksfestival mocht aantreden. Er zijn inderdaad mensen die minder dan 35 jaar gewacht hebben. Peeters kon zijn blijdschap dan ook moeilijk verbergen en toonde zich een waardige afsluiter. De man had voor de gelegenheid een hele resem gasten uitgenodigd. De naam van zijn vaste percussionist Abdellah Marrakchi, de meest “wereldse” van de groep, mocht ook mee op de affiche. Zonder enige moeite kreeg entertainer Peeters de Concerttent op de been voor anderhalf uur feestgedruis. Uiteraard passeerden alle hits de revue, aangevuld met enkele nummers uit zijn nieuwste album ‘De Hemel in het Klad’.
De gastoptredens waren kort: één nummertje voor Ttukunak (ideaal voor in het fuifnummer ‘Aaa’) dat eerder al te zien was in openlucht en eentje voor flamencodanseres Saidjah Gallo. Gallo mocht zich dan weer laten gaan op de ‘Slaapwals’ maar kwam minder overtuigend over in de grote concerttent. Ten slotte kwam ook een Sfinksmedewerker met de naam Jacques nog een liedje spelen. Helaas bracht hij het er niet bijster goed vanaf, al wist de immer positieve Bart Peeters het concert al snel weer op het juiste spoor te brengen. Zoals het een goede apotheose betaamt kwamen alle gasten terug voor het laatste nummer; er waren zelfs twee Toeareg van Koudede mee op het podium beland. Het publiek danste, klapte en zong. En het zong zo graag, dat een uur na het concert nog steeds de woo-oo-oo-oo-melodie van ‘Heist aan Zee’ weerklonk uit de vollopende kelen in de leeglopende Concerttent.
Tekst: Pieter Van den Brande, Koen Van Meel