Met twee concertpodia, een openluchtprogramma en een dancetent is Sfinks een van die festivals geworden waarbij het niet mogelijk is alles te zien en te horen. Wie Sfinks 2009 als muzikale belevenis wilde meemaken, moest drastische keuzes maken met als gevolg een erg onvolledige terugblik. Wie daarnaast nog eens een fototentoonstelling van Artsen Zonder Grenzen wilde bezoeken of het nageslacht moest afzetten of ophalen aan de kinderanimatie werd nog eens extra benadeeld. Voor de meeste bezoekers was dit echter geen zorg: naar jaarlijkse gewoonte bleef het gros van het publiek buiten in het zonnetje zitten of liggen, waarbij klanken uit de concerttent als geluidsband dienden bij het zonnen, de gesprekken of de ontmoetingen. Sfinks was - meer dan ooit - een familiefestival.
Het resultaat was een bij momenten opvallend minder bevolkte Concerttent en ook de Clubtent liep minder vol dan bij voorgaande edities. Dit aan het programma wijten is zeker niet de volledige verklaring: Sfinks is immers al jaren een festival van hoogtes en laagtes. Trouwens: welk festival is dit niet? Toch viel op dat vooral de openingsavond op vrijdag minder volk de optredens bezocht. Dit jaar werd de zigeuner- en Balkanavond van het festival niet bevolkt door stevige orkesten à la Fanfare Ciocărlia of de Mahala Raï Banda, maar door jongere telgen uit het oosten. Die bleken echter niet het vuur van hun door de jaren gezegende voorgangers te bezitten. Gipsy.cz-frontman Radoslav Banga (beter bekend als Gipsy) deed wel zijn uiterste best met poppy songs die pretentieloos op het publiek afgevuurd werden: naast de raps, gitaar, bas, accordeon en viool kwam alles uit de Macbook die ostentatief met het scherm naar het publiek gekeerd stond. Het moest dus allemaal heel strak verlopen, wat echter niet voldoende bleek om het publiek mee te sleuren. Banga's beatboxtussenkomsten (inclusief een erg voorspelbare 'Billie Jean') hielpen niet. Alleen enkele uptemposongs als 'Romano Hiphop' of 'Benga Beating' kregen het publiek in beweging.
Dat lukte veel beter bij La Cherga, niet in het minst door de invallende duisternis, waarmee de band optimaal kon profiteren van de podiumverlichting. Voor dansgrage bezoekers werkte de mengeling van Balkanblazers en dub-reggae-drum'n'bass beats behoorlijk, maar muzikaal bleef het een mager spektakel, zeker toen de zigeuerelementen almaar minder in de pap te brokken hadden, ten voordele van de beats. Dat frontvrouw Irina Karamarkovic actiever was als danseres dan als zangeres was een teken aan de wand voor de ambities van de groep.
Zaterdag, de eerste volledige dag van het festival, werd op gang getrokken door de goedlachse Fredy Massamba. Zijn uiterst sympathieke verschijning en het plezier dat hijzelf en zijn muzikanten aan het optreden beleefden, konden niet verbergen dat hij er (voorlopig nog?) niet in slaagt om de zonnige prikkeling van zijn Afro-single 'Zonza' naar het podium te vertalen. De sound van de groep dreef bovendien sterk op de westerse gitaar-bas-drum basis waarbij de Afrikaanse elementen vooral kwamen van de percussie en likembe (duimpiano). Het is bijzonder jammer dat dit laatste instrument niet meer en grondiger uitgespeeld werd, maar het is maar de vraag of de technische mogelijkheden van de speler van dienst dat zouden toegestaan hebben.
Ook het Mongoolse Hanggai slaagde er niet in de hooggespannen verwachtingen in te lossen. Het was inderdaad de vraag hoe de groep de gedetailleerde sound van haar debuutalbum naar het podium zou vertalen zonder de aanwezigheid van de twee Britse producers. Het antwoord luidde grofweg: met slechts twee authentieke instrumenten (sanxia en morin khuur), gitaar, bas, drums en de indrukwekkende hoomei zangtechniek, inclusief de kelderstem in de allerlaagste regionen. Het resultaat was een lichte versie van het origineel, waarbij het catchy drinklied/probleemlied overeind bleef, maar de andere songs kreunden onder het verlies aan nuances. Volgens frontman Ilchi was de keuze voor meer bas en gitaar ingegeven door het zoeken naar meer kracht voor een podiumconcert (iets waar de gitaren niet echt voor aangewend werden) en de afwezigheid van twee muzikanten van de groep. Hopelijk zijn die in oktober in het Zuiderpershuis wel bij, zodat het Belgische publiek de groep met wat meer kleur kan horen.
De doortocht van Les Espoires de Coronthie uit Guinee was muzikaal sterker en liet op de beste momenten de heerlijk klaterende melodische en ritmische polyfonie horen die Afrikaanse muziek zo onweerstaanbaar en tegelijkertijd buitengewoon complex maakt. Aan authenticiteit was er bij deze groep geen gebrek en de energie straalde van het podium: muzikaal en qua beweging. Aan het niveau van grootmeesters als Toumani Diabaté zit de band echter nog niet. Daarvoor mist de trein de denderende vaart en tevens dat laagje extra dat de muziek extra diepte en warmte geeft.
Met de wisselvallige prestaties van hun collega's lag voor het Colombiaanse Cimarrón de weg open om de heerschappij in de Concerttent waar te nemen. Nadeel: de muzikanten hadden zo goed als niet geslapen en kwamen quasi meteen uit de bus het podium opgerold. Veel kon het hen duidelijk niet schelen, want de muzikale wervelwind die ze op het publiek loslieten was indrukwekkend. Met een ritmiek die duidelijk verwant is met flamenco bracht Cimarrón een ander soort zonneschijn dan Sfinks tot dan toe gewend was. Het bleken geen loutere feel good stralen te zijn, maar strak afgelijnde strepen licht die ritmische continu van gedaante veranderden en zo de luisteraars steeds op het verkeerde been zetten. Bovendien liepen er verschillende ritmische lagen boven elkaar en demonstreerden de muzikanten een technisch meesterschap dat exuberant uitgespeeld werd tijdens een kwartier waarin de solo's aan elkaar geregen werden. Deze demonstratie van vingervlugheid en tempovastheid hadden gerust wat korter gemogen, aangezien de grootste sterkte van de groep lag in het messcherpe samenspel. Opmerkelijke rollen in het geluid waren er voor de heerlijk tintelende harppartijen en de in andere muziek doorgaans erg onbenullige maracas. Bij Cimarrón werd dit laatste instrument opgewaardeerd tot een volwaardig deel van het geluid (inclusief een spot in de solocarrousel) met ongezien brede schakeringen qua ritmes en kleuren.
In de Clubtent werd het festival in gang gezet door het kwartet, soms kwintet van de Belgische gitarist Karim Baggili. Met een ensemble waarin naast percussie en occasionele zangeres ook plaats was voor dwarsfluit en cello is het altijd uitkijken: knulligheid en flauwe kleurtjes loeren om de hoek, maar daar wisten Baggili en zijn muzikanten wel raad mee. Wanneer hij de muziek de flamencorichting uitstuurde kon hij zijn virtuositeit botvieren, zonder dat de muziek daaronder ging lijden. Wanneer Baggili de gitaar inruilde voor de de ud dreef de muziek in de richting van het Midden Oosten, waarbij de groep als geheel het best functioneerde. De eenstemmige melodievoering tussen ud, dwarsfluit en cello paste immers naadloos in de Arabische traditie, waardoor de muziek een natuurlijke, vloeiende lijn kreeg.
Hiermee was de toon gezet voor de Siciliaanse singer-songwriter Etta Scollo, maar vooral voor Nawal: de zangeres uit de Comoren die voor de Clubtent zou worden wat Cimarrón voor de Concerttent was. In een minimalistische en intimistische setting met kleine percussie-instrumenten, contrabas en zijzelf op gitaar en gambusi heerste ze keizerlijk over het publiek. Bij haar geen technisch machtsvertoon, maar sobere, repetitieve nummers die alle tijd kregen om te ontwikkelen. Met songs als 'Aman' (titelsong van haar recentste cd) en 'Swing Ta Vie' hielden ze het publiek in haar bezwerende macht, alsof ze het onder een sluier gevangen hield. Deze muzikale internering werd echter een gunst door de gewijde sereniteit, de klasse en de emotionele diepgang van één enkele vrouw en drie helpende muzikanten. It's no longer a man's world.
Intimiteit heerste ook in de Clubtent op zondag. Tussen twee gutrituelen waarmee het programma op dit podium geopend en afgesloten werd, verschoof het programma richting het Verre Oosten met het klassieke tabla-fluit-sitar trio Sur Sudha uit Nepal en de in Frankrijk wonende Chinees Wang Li. Met een breed scala aan mondharpen en rietfluiten weet deze soloperformer heel uiteenlopende werelden op te roepen. De fluitpassages zijn meditatief en breed melodisch (waarbij grondtonen voor begeleiding zorgen), terwijl de monharpstukjes laten horen tot welke onverwachte variatie deze primitieve instrumenten in staat zijn. Evoluties in kleur, ritme en intensiteit vervangen de doorgaans dominante factor van de melodie. Wang Li waakte er echter wel over om de stukken vrij kort te houden, waardoor ze niet de kans kregen om saai te worden. Een voorstelling van vijfenveertig minuten bleef zo interessant en zelfs spectaculair, maar of een avondvullend programma van hem even boeiend is, valt te betwijfelen.
Net als zaterdag was de heerschappij over de Clubtent op zondag ook weer weggelegd voor een vrouw, in dit geval de uit Indië afkomstige zangeres Kiran Ahluwalia. Met haar op ghazal-poëzie gebaseerde songs wist ze haar publiek moeiteloos een uur lang te boeien. Haar verfijnde intonatie (inclusief kwarttonen en kringelend melodiën) en stemkleur verraadden haar Indische wortels die nog beklemtoond werden door de begeleiding van tabla en orgel. Minder evident was de aanwezigheid van akoestische gitaar en basgitaar, maar deze instrumenten werden elegant en bescheiden ingewerkt in het geluid tot een geloofwaardig geheel. Waar het concert van Nawal vorm gegeven werd door het sacrale was het bij Ahluwalia de garcieuze, sierlijke charme en speelsheid die haar optreden tot en hoogtepunt van het hele festival maakte.
In de Concerttent was de elegantie aanvankelijk ver te zoeken, zeker bij de openende band Eta Carinae: een bewijs dat niet alles wat uit Brazilië komt meteen voor goud aanzien moet worden. Groepen als deze moeten in het regenwoud aan de bomen groeien, zoals hier de aftandse, standaard rockbands. Alleen de samples konden de muziek van dit klassieke bas-gitaar-drum trio wat kleur geven. Een cover van 'Mas Que Nada' was eigenlijk een goede reden geweest om het geluid dicht te draaien en maakte pijnlijk duidelijk dat grote inspiratie voorlopig niet bij deze groep te vinden is.
Dat het ook anders kon, liet het Marokkaans-Nederlandse Kasba horen. Bij hen ging de energie van de rock hand in hand met traditionele gnawa- en andere Noord-Afrikaanse ritmes. De energie knalde van het podium waarbij gitaar, bas en drums de vrije doorgang van traditionele instrumenten niet belemmerden, maar die een mooi platform gaven, waardoor die extra konden schitteren. Het resultaat was een muzikale sneltrein voor hoofd en benen die de Concerttent van Sfinks een uur lang de glans gaf die het podium verdiende.
Na de explosieve set van Kasba werd het podium schoongeveegd voor de komst van twee dames die hun strepen al ruimschoots verdiend hebben. In eerste instantie verscheen Natacha Atlas met haar Mazeeka Ensemble. Dat ze niet losmaakte wat van een artieste met haar naambekendheid verwacht mocht worden, lag niet alleen aan de muzikanten, maar ook aan de programmatoren. De bescheiden en akoestische bezetting waarmee deze Belgisch-Egyptische zangeres terugkeerde naar de poptraditie van haar land van herkomst, kwam voor een staand publiek niet uit de verf. De balans ging verloren en viool en piano leken wat verloren te lopen in de arrangementen. Het sierde Natacha Atlas dat ze de beats van haar gemakkelijker verteerbare Transglobal Underground-verleden achter zich laat, maar deze productie zal beter tot haar recht komen in een zaal. Of daar althans meer kans krijgen.
Mali mag dan al de goudmijn van de Afrikaanse muziek zijn, op Sfinks 2009 was dit land pas vertegenwoordigd met de komst van Oumou Sangaré die het repertoire van haar pas verschenen album 'Seya' – haar eerste plaat in zes jaar – kwam voorstellen. De gelaagde Afrikaanse groove was er, en zette meteen de kenmerkende Malinese ritmische trein in gang, maar daarboven ontbraken de melodische tinteling van haar nog bekendere landgenoten. Zoiets is uiteraard de keuze van de artiest en zodoende zonder meer te accepteren, maar het zorgde er wel voor dat haar muziek een dimensie minder had, een gemis gelet op de lange duur van de songs. Bovendien was er meermaals onenigheid tussen haar achtergrondzangeressen wat betreft te klappen ritmes of danspassen, wat bij shows als deze snel opvalt en het geheel een wat rommelige indruk gaf. Erger was echter het verdwijnen van de vaart uit het optreden wanneer Sangaré de inhoud van haar nummers wilde toelichten. Niet alleen verloor ze veel tijd door het zoeken naar de juiste Engelse en Franse woorden, het had ook allemaal weinig zin: diegenen die zweren bij gescheiden ontwikkeling van rassen of bekend staan als voorvechters van gedwongen huwelijken zijn op Sfinks eerder dungezaaid.
Als afsluiter hadden de organisatoren van Sfinks Peter Nalitch in petto: een internethype met de hilarische clip van 'Guitar' die echter meer het werk van de festivalpromomachine leek dan iets dat in België organisch gegroeid was. De gevarieerde Russische hoempafolk werd er niet minder aanstekelijk door en werkte zoals te verwachten was voor de feestende, dansgrage bezoekers. Even duidelijk was echter de leegte achteraan in de tent, een ruimte die bij de afsluitende artiest doorgaans helemaal bezet wordt. Met al zijn sympathie en zelfrelativering waren Nalitch en zijn vrienden niet de afsluiter die Sfinks door de traditie aan zichzelf en het publiek verplicht is. Muzikaal mocht er gerust wat hoger gemikt worden, maar dan moet er natuurlijk eerst iets zijn om op te mikken en iets om mee te schieten. Mogelijk werd hier het wegvallen van hoofdsponsor Ethias niet alleen zichtbaar, maar ook hoorbaar...