Hoe men het ook draait of keert, als muzikant door het leven gaan is en blijft een hondenstiel. Of zou pianist Richard Goode, die afgelopen week in de Handelsbeurs een niet bepaald overtuigend recital ten gehore bracht, daar anders over denken?
Nochtans opende de pianist zijn recital in een moment van adembenemende concentratie. Een eerste lijn van totale onschuld, waarmee Schuberts eerste impromptu opus 90 aanvangt, liet hij klinken als het gefluit van een eenzame vogel in een nachtelijk woud. Klaarblijkelijk niet contrastschuw probeerde Goode de luisteraar met enkele afgebakende accenten te interesseren. Ook in de derde impromptu en de 'Klavierstücke' nrs. 1 en 3 had de pianist vooraf een parcours uitgestippeld, dat de man op het moment zelf echter soms leek te verrassen. Anders dan in Beethovens muziek, waarin impulsiviteit een kenmerk is dat uitstekend samengaat met de inhoud van de muziek, is een zekere distinctie in Schubert aangewezen. Precies die aristocratische afstand tot het materiaal leek Goode niet te willen bewaren. Gevolg was een uitvoering die de indruk naliet dat de uitvoerder teveel "in" zijn interpretatie zat om die overzichtelijk te houden. Er gebeurde wel degelijk van alles, maar voor de luisteraar openbaarde zich geen lineair pad dat toeliet de wendingen van de pianist te volgen. De interpreet leek niet altijd over de volledige controle te beschikken en het ontbrak zijn Schubert aan ongenaakbaar evenwicht.
Zo mogelijk nog belangrijker wordt dit "voorbij de noten geraken" in geval van Debussy's eerste boek met twaalf preludes. Wie blijft hangen in de complexiteit van wat er genoteerd staat, kan nooit de quasi ondefinieerbare sferen opwekken waar het de componist om te doen was. Aan het slot van elke prelude schreef Debussy de suggestie tot een titel, maar duizelen deed Goode niet in bijvoorbeeld het magistrale 'Les sons et les parfums tournent dans l'air du soir'. Verdienstelijk is dat de pianist zich de humor in de muziek liet welgevallen, maar waarlijk edel klonk zijn behandeling van de vleugel zelden. Een deel van het publiek leek deze aardse Debussy absoluut naar waarde te kunnen schatten. Geprefereerd wordt echter de transcendente poëzie van een Aimard of de perfecte motoriek van een Bavouzet: wanneer het om onmenselijk mooie muziek gaat, hoeft de luisteraar er niet aan herinnerd te worden dat ze door mensenhanden wordt vertolkt.