Marcel Khalifé (° 1950, Libanon) is een van 's werelds bekendste ud-spelers. In de Leuvense zaal Minnepoort (30CC) figureerde Khalifés ud – een Oosters type luit dat zich onderscheidt van de Westerse variant door de afwezigheid van fretten op de hals – samen met contrabas (bespeeld door de Oostenrijker Peter Herbert) en percussie (door zoon Bachar Khalifé). Khalifé onderneemt zo in triovorm een korte tournee in België en Nederland, onder de naam 'Taqasim'.
Het was een merkwaardig concert, om redenen die minder met de muzikanten dan met het publiek te maken hadden. Eerste vaststelling: nogal wat mensen bezoeken blijkbaar een concert om zich ostentatief door hun gsm te laten opbellen of -biepen. Beltonen klinken steeds luider en belachelijker, en hoewel de mobieltjes steeds geavanceerder worden, lijkt het voor veel gebruikers steeds langer te duren ook om de "off"-knop te lokaliseren Gsm's en akoestische concerten zijn volstrekt onverzoenbaar: voor de meesten is dit een evident inzicht, maar een kleine minderheid weet telkens weer het één en ander te verbrodden. Als het voltallige publiek de benodigde discipline niet kan opbrengen, dan moet de concertorganisatie hen er bij aanvang toe verplichten, hoe paternalistisch zoiets ook mag zijn.
Een tweede vaststelling heeft opnieuw met geluidsoverlast te maken. Vanuit de achterste regionen van de zaal weerklonk het hele concert lang – twee delen mét pauze – gekraai van enkele peuters. Khalifé gaf zelf geen kik en maakte er zelfs een grapje over – hij groette de jongeren in de zaal – maar wat kón hij ook zeggen? Ryan Adams-gewijs het concert stilleggen en de kinderen de uitgang wijzen? Je zou denken dat ouders zélf de nodige verantwoordelijkheid kunnen nemen, maar neen... Alle begrip voor een enkel probleempje met een meegezeulde kroost, maar als het probleempje meer dan een half uur aanhoudt, wordt het ronduit storend. Het is opnieuw een kwestie van elementair respect voor de medeconcertganger.
Khalifé's muziek verdiende dus, in een notendop, minder interrupties. Zijn spel zit immers vol nuances – hij wisselt razendsnel tussen losse noten, akkoorden en slides – die weinig volume genereren, en die dus zekere aandacht vereisen om opgemerkt te worden. Hetzelfde geldt voor Herberts contrabasspel, dat qua expressiviteit niet moest onderdoen voor dat van Khalifé. Ook Herbert speelde akkoorden en solo's, en bovendien bracht hij enkele keren een klank voort die eerder aan een cello deed denken. Indrukwekkend zonder meer.
Minder impressionant was Bachar Khalifé's percussie: de meeste tijd zat Bachar werkloos op het podium, en als hij toch te horen was, deed hij weinig meer dan ritme aangeven – hetgeen eigenlijk overbodig was, gezien het strakke spel van Herbert en Marcel Khalifé. Ook wanneer Bachar tolk speelde voor zijn Arabischtalige vader, kon hij nauwelijks een zekere desinteresse verbergen: de vertalingen waren ongeveer vier keer korter dan de originele uitspraken. Het zou nochtans leuk geweest zijn als het Arabischonkundige deel van het publiek – er waren overigens heel wat streekgenoten van Khalifé in de zaal – kon delen in de tekstbetekenis van een liefdeslied als 'Rita w'al-Bundaqiya', door Khalifé zacht en poëtisch gezongen.
Finaal volgde er nog een bizarre climax: Khalifé zette een nummer in dat zijn Midden-Oosterse volksgenoten onmiddellijk met vurig enthousiasme meezongen, waarna enkelen een gigantische Palestijnse vlag doorheen de zaal begonnen te dragen – Khalifé sympathiseert immers met de Palestijnse zaak. In een regio waar zelfs de meest elementaire mensenrechten een utopisch karakter hebben, is elke activiteit politiek geladen, muziek spelen incluis – en dat is anders dan in het Westen, waar artistieke uitingen zelden nog expliciet (politiek) geëngageerd zijn of een subversieve kracht hebben. Maar één ding is zeker: de Palestijnse kwestie zal nooit worden opgelost vanuit een concertzaal aan de Dijle.