Als afsluiter van een kleurrijk concertseizoen, pakte Hnita nog een laatste keer uit met een naam van formaat. Dinsdag 14 juni stond de veelbesproken Amerikaanse saxofonist Jon Irabagon er op het podium met Peter Brendler en Barry Altschul, een trio verantwoordelijk voor misschien wel de meest roekeloze jazzplaat van 2010: ‘Foxy’.
De naam van Jon Irabagon ging bij jazzcritici de voorbije maanden en jaren geregeld over de tong. Vooral dan als lid van Mostly Other People Do the Killing, een kwartet dat zichzelf omschrijft als “A Terrorist Be-Bop Uber-Jass Ensemble” en dat met zijn muziek het traditionele jazzidioom op een aanstekelijke manier saboteert en in zijn blootje zet. Het was pas met ‘Foxy’, de vierde opname van Irabagon onder eigen naam, dat de schijnwerpers voor het eerst nadrukkelijk op de saxofonist werden gericht. ‘Foxy’ was dan ook geen doordeweekse jazzplaat maar wel een aanval op de in jazz en blues veelgebruikte “sixteen bar form”. Door dat basisprincipe gedurende bijna tachtig minuten non-stop te herhalen en daarbij onophoudelijk te soleren onder begeleiding van bassist Peter Brendler en drummer Barry Altschul, zorgde Irabagon voor een van de strafste muzikale stoten van het afgelopen jaar.
De hoop (of voor sommigen misschien de vrees) dat het trio die opmerkelijke krachttoer nog eens zou overdoen in de Hnita-hoeve, werd het publiek al voor een groot deel ontnomen tijdens de aankondiging. De groep zou namelijk twee sets gaan spelen met daartussen een korte pauze. Dat was zeker geen kunstmatige ingreep van de organisatie om de drankkas te spijzen, want het concert bestond uit twee muzikaal heel afzonderlijke delen. In de eerste set kreeg het publiek namelijk een soort ‘Foxy’-revisited op zijn bord om na de pauze getrakteerd te worden op een reeks hoofdzakelijk eigen composities.
Een dikke drie kwartier gingen Irabagon en co er in de eerste set tegenaan en ook hier soleerde de saxofonist van begin tot eind. Het repertoire was echter veel gevarieerder en diepgaander uitgewerkt dan op hun trioplaat. Blues, supersnelle bebop, een vleugje funk en hiphop, het passeerde allemaal de revue onder impuls van Irabagon, die duidelijk wat tijd nodig had om op toerental te komen. Altschul daarentegen had er al meteen de beuk in gegooid en zou gedurende de hele avond amper aan energie inboeten. De voortdurend glimlachende drummer bleek een hele attractie en hij kon zich zelfs enkele schoonheidsfoutjes permitteren. Zo sloeg hij wel eens domweg naast zijn cimbaal omdat hij in volle actie onder zijn drumstel kroop om een pedaal vast te vijzen of af te stellen. De hilariteit bij bassist Brendler sprak op zo’n moment boekdelen en het illustreerde tevens de losse en vrolijke sfeer.
Er werd in die eerste set nadrukkelijk geciteerd, en lang niet alleen uit de jazzgeschiedenis. Zo passeerden naast ‘Take the Coltrane’ ook even fragmenten van ‘Star Spangled Banner’ en iets dat leek op een bekende ouverture van Offenbach. Hecht samenspel werd afgewisseld met momenten van vrijheid en tegelijk was er veel beweging qua ritme en tempo. Brendler greep af en toe naar de strijkstok wat Irabagon dan weer inspireerde tot opvallende toonbuigingen, vergelijkbaar met zijn imitatie van het pitch shift-effect van Mary Halvorson op het album ‘Saturn Sings’. Ook met zijn circulaire ademhalingstechniek wist de saxofonist te imponeren, al was hij slim genoeg om zulke trucjes niet te laten overheersen.
Heel anders ging het er aan toe tijdens het tweede deel van het concert, dat van start ging met een wat zoete ballad van Barry Altschul. Een grotere stijlbreuk was waarschijnlijk niet denkbaar en even leek het alsof deze set een pak minder spannend zou worden dan de eerste. Met ‘Four Winds’ van Dave Holland (afkomstig van de klassieker ‘Conference of the Birds’ uit 1973, waarop ook Altschul meespeelt) en een opvallend stuk van Irabagon, naar eigen zeggen geschreven voor Wayne Shorter, kwam het vuur echter terug in het concert. Het was indrukwekkend hoe de groep in die laatstgenoemde compositie steevast samenkwam, niet in een thema maar wel in een cadans, om dan al improviserend en solerend als kruimels uit elkaar te vallen. Ook hun wat zweverige en donkere bewerking van het als bisnummer fungerende ‘I’m a Fool to Want You’, slechts melodisch in ere gehouden door Irabagon en Brendler, was meer dan de moeite waard.
Het trio was echter voor de pauze al met de prijzen gaan lopen, vooral dankzij een origineel uitgewerkt repertoire dat de luisteraar op het puntje van zijn stoel hield. Een indrukwekkende Jon Ibaragon (die ondertussen bij de beste tenorsaxofonisten van het moment wordt gerekend) en een zeer solide ritmesectie maakten van dit concert af en toe een spektakelstuk, iets wat een volgelopen Hnita-hoeve duidelijk kon smaken.