Amerikaanse saxofoontrio’s waren de afgelopen jaren goed vertegenwoordigd binnen de programmatie van Hnita-Jazz. Donny McCaslin, Charles Gayle en twee keer Jon Irabagon zorgden elk op hun manier voor hoogwaardige concerten in de hoeve in Heist-op-den-Berg. Het was maar de vraag of een minder bekende naam als JD Allen (1972) in hun voetsporen zou kunnen treden.
Met een handvol albums op labels als Savant, Criss Cross en Sunnyside heeft de Amerikaanse tenorsaxofonist zich het voorbije decennium geprofileerd als een nazaat van Sonny Rollins en wijlen John Coltrane. Het respect voor de jazztraditie is groot, net zoals de bewondering voor het hoekige en rebelse werk van Ornette Coleman, en de meer expressieve stijl van Archie Shepp. Reken daar nog wat spirituele geladenheid bij en men komt tot de kern van wat Allen de luisteraar voorschotelt op het eerder dit jaar uitgebrachte kwartetalbum ‘Grace’.
foto: Frank Stewart
Het motief van ‘Sura Hinda’ (afkomstig van de plaat ‘Victory’ uit 2011) liep als een rode draad door het concert. De eerste set werd ermee geopend en afgesloten, maar ook op het einde van de tweede set en tijdens de korte toegift kwam het motief op de voorgrond. Dat gebeurde wel telkens op een andere manier: eerst ritmisch vrij, dan weer voorzien van een plompe groove en naar het einde toe bijna sjamanistisch met oorverdovend cimbalenwerk. Het leek wel een mantra die zich ongemerkt onder hersenpan van de toehoorders nestelde en telkens wanneer zij werd aangeraakt voor een dwingende gezamenlijke focus zorgde.
Desondanks was het concert samengesteld uit een hele reeks uiteenlopende stukken, voornamelijk eigen werk maar ook een eenzame standard. Het publiek kreeg de titels van de composities niet te horen, enerzijds omdat Allen seconden na het beëindigen van een stuk al opnieuw aanzette maar ook omdat er geen setlist was opgesteld. De saxofonist liet zich inspireren door het moment en speelde wat hem te binnen viel. De ritmesectie moest hierop telkens vliegensvlug anticiperen en bewees daarmee het uitgebreide repertoire tot in de puntjes te beheersen.
Claffy en Barber vermaakten zich kostelijk in de achtergrond. Het verdubbelen van het tempo, gebroken ritmes of gewoon stoppen met spelen en enkele seconden later terug hervatten, zijn maar enkele voorbeelden van hoe de ritmetandem de uitwisseling altijd creatief en aantrekkelijk hield. Ze konden daarbij vaak op goedkeuring rekenen van hun bandleider, die na het concert toegaf dat hij zich geweldig had geamuseerd.
Met twee sets die los over het uur gingen hadden de toeschouwers dat natuurlijk al lang begrepen. Iets korter had eigenlijk wel gemogen, maar van de geleverde kwaliteit was uiteindelijk weinig af te dingen.