Grijze wolken op donderdagavond en regendruppels op maandagmorgen, maar van vrijdag tot zondag schroeide de zon in Dranouter. Niet enkel de zon overigens. Festivalgangers wier oren nog niet gedegenereerd zijn door onophoudelijk mp3-gespeel, moesten bij momenten met een pijnlijke grimas de Kayam-tent uitwandelen: de geluidsvolumes waren er over het algemeen veel te hoog. Mannen achter mixtafels – maar ook muzikanten zélf – lijken doorgaans een ongezonde voorkeur te hebben voor luide basgitaren en drums, en dat is jammer. Sommige groepen die acte de présence maken op een "folkfestival" beseffen onvoldoende dat folk zich net van pop en rock zou moeten onderscheiden door de aanwezigheid van een subtieler geluidsbeeld. Een geluidsbeeld waarin meer ruimte is voor akoestische instrumenten en (samen)zang, en waarin bas en drum zich niet altijd prominent hoeven te manifesteren.
Dit is natuurlijk een subjectief oordeel over wat folkmuziek "hoort te zijn" en over hoe een folkfestival "zou moeten" opereren. Je kan het zelfs een conservatief oordeel noemen, maar het is zeker géén pleidooi voor een terugkeer naar een "hardcore"-folkfestivalletje, waar de spreekwoordelijke geitenwollensokkensfeer doorheen de draailiertonen walmt. Folk moét in het heden geworteld zijn, en festivals evenzeer – daarover kan geen twijfel bestaan. De discussie gaat al lang niet meer over de wenselijkheid van elektrische of elektronische instrumenten, en wellicht is iedereen het ermee eens dat een act als Arno best wel kan worden gedoogd op "folkfestival" – hoewel de man binnen beperkte tijd ongetwijfeld weer in Werchter zal optreden.
Waarover zou de discussie dan wél nog moeten gaan? Zoals gezegd: over de vraag naar muzikale subtiliteit. Folkmuziek leeft bij gratie van het detail. Het is muziek die de luisteraar niet wil prikkelen met grote gebaren, opgeblazen ego's of volumeknoppen in overdrive. Deze grote gebaren en ego's zijn essentieel binnen pop- en rockgenres (en daarmee is overigens niets mis), maar folk gedijt het beste zónder. Een folkfestival waar de subtiliteit vrij spel heeft zou ideaal zijn, maar een groots evenement als Dranouter moet uiteraard ook commercieel rendabel zijn. Er is dus een evenwicht nodig tussen de subtiliteit van folk en de publiekslokkende kracht van pop. Hoeveel van het ene, en hoeveel van het andere? Het is een vraag die de organisatoren zich jaarlijks opnieuw moeten stellen.
Het antwoord was dit jaar (opnieuw) vrij eenvoudig. "Subtiele" folk uit Vlaanderen en de rest van de wereld werd in de nieuwe Flamundo-tent geprogrammeerd; het "luidere" en/of bekendere werk vond een plaats in de grote Kayam-tent. Het heeft wel wat van hokjesdenken. Het aandeel min-twaalfjarigen en dertigplussers onder de toeschouwers lag overigens opvallend hoger in de Flamundotent. Er stonden bovendien zitbanken, en helemaal vooraan was er vaak plaats in overvloed: "frontstage" gaan "zitten" was dus perfect mogelijk, waardoor fijne luister- én kijkervaringen mogelijk waren. In de Kayamtent was het daarentegen een voorspelbaar gewriemel van té veel volk, té veel warmte, té luide muziek. Het hokjesdenken is de organisatoren dus vergeven: de nadelen van de Kayam werden ruimschoots goed gemaakt door de lusten van de Flamundo. Storend was wel, dat de bassen van de Kayam soms tot in de Flamundo doordrongen. Maar dat probleem sluit aan bij het eerder aangekaarte euvel.
Doedelzakken en slaapliedjes
Genoeg over het festival in zijn geheel; tijd om enkele concrete acts op hun merites te beoordelen. De eerste "grote" groep die het festival vrijdag op gang mocht trappen, was het Vlaamse Kadril. De band wou de tent aan het dansen krijgen, en sfeer was er inderdaad in overvloed, maar dat ging dan wel ten koste van een muzikaal interessant optreden: daarvoor klonk Kadril te routineus en te haastig. Halfweg haalde de groep een orkestje leerling-doedelzakspelers op het podium: zeer zeker een sympathiek gebaar, maar inhoudelijk was die interventie een lege doos. We hebben Kadril al zien optreden in kleine zaaltjes, en daar haalt de groep veel gemakkelijker haar ware (en hoge) niveau. Maar we begrijpen dat het voor muzikanten leuker is om voor grote massa's te spelen – en we willen Kadril dat pleziertje gerust gunnen.
Tegen de tijd dat de Ieren van Altan Kadril hadden afgelost op het hoofdpodium, was de helft van de Kayamtent al leeggelopen. Nochtans is Altan al decennialang dé belangrijkste folkgroep van het groene eiland – de (tegenwoordig) fel vergrijsde en uitgedunde Chieftains even buiten beschouwing gelaten. Frontvrouw Mairéad Ní Mhaonaigh legde veel emotie in haar zang – het was een schitterende zet om als tweede bisnummer voor het ingetogen, ontroerend mooie slaapliedje 'Seoithín Seothó' te kiezen – en haar collega-muzikanten waren weereens hun virtuoze zelf. Toch was Altan ietwat miscast op het hoofdpodium: in de grote tent hing te weinig intimiteit, waardoor Altan moeilijk vonken kon doen overslaan naar het publiek. Volgende keer in de Flamundo plaatsen.
's Avonds pikten we in de kleine Kringtent het bandje The Tellers mee. De "Waalse Absynthe Minded" volgens promotieteksten, maar dat is een overhaaste conclusie. De jongelingen werden geplaagd door podiumstress, en dat was eraan te horen: de afzonderlijke instrumenten (elektrische "clean" versterkte gitaren, bas, drum en keyboard) klonken "naast elkaar" bespeeld, en harmonieerden dus slecht. Wie zenuwachtig is, luistert niet naar zijn medemens. Problematisch is dat allemaal niet: The Tellers moeten simpelweg nog véél ervaring opdoen, en dan komt het wel goed.
Het échte Absynthe Minded was de hoofdact op zaterdagnamiddag. De Kayamtent stond vol, en het publiek kreeg al snel wat het wou: 'My Heroics, Part One' binnen het eerste kwartier. Daarna sloeg de groep een verzengende toon aan, alsof ze het tentzeil wou doen wegblazen. Voor ons hoefde dat niet. Minder muzikale vernielzucht was er even later in de Flamundo, waar de Faerøerse singersongwriter Teitur Lasser enkel z'n glasheldere stem, gitaar en een piano bij zich had. Hij opende met twee Deense nummers, en speelde daarna songs uit zijn cd's 'Stay Under the Stars' en – let op de prachtige titel – 'Poetry & Aeroplanes'. Mede dankzij de sobere bezetting, het verhaal achter de liedjes en een flinke dosis interactie met het publiek wist Teitur de tent in de ban te houden. Hoogtepunten: liefdesliedjes als 'Josephine' en 'I Was Just Thinking', en zijn eerbetoon aan Louis Armstrong ('Louis Louis').
Engelen en pompiers
Er was die vooravond nog meer goed jong volk in de Flamundo, Zoë Conway bijvoorbeeld. De hypervirtuoze violiste zat samen met haar echtgenoot-gitarist op het podium, en met hun tweetjes namen ze de tent binnen de kortste keren helemaal in met hun Keltisch-Britse folk. Helemaal verrassend werd het wanneer Zoë haar ijle engelenstem liet horen. En zoals alle Ierse muzikanten gaf ze tussendoor achtergrondinformatie over de gespeelde jigs en reels. Wat muzikale opvoeding kan nooit kwaad. Lisa Germano mocht daarna de wacht aflossen, maar zij wist allesbehalve te overtuigen. Haar halve optreden zat ze met haar rug naar haar publiek, en je had als luisteraar niet het gevoel dat ze ook maar één woord meende van wat ze zong.
Op zondag was de Kayam al vroeg oververhit. De verantwoordelijke: Yevgueni. De propvolle tent zong elke song van Yevgueni's oude én nieuwe cd's volmondig mee, en ook zanger-girarist Klaas Delrue geraakte pijlsnel in een extase: na nauwelijks een paar songs wist hij te melden dat het Dranouterconcert het "hoogtepunt van de zomer" was. Een krachtig staaltje muzikaal vakmanschap was het optreden zeker – Yevgueni is één brok perfect gespeelde energie –, maar de nummers uit hun laatste plaat 'Aan de Arbeid' leken nog té veel op de studioversies. Een live-optreden zou een muzikale dimensie moeten toevoegen die je op een cd niét vindt, en die was er onvoldoende.
Zoals te verwachten, stelde Waeri niet teleur. Wigberts gelegenheidsproject ter ere van de negentiende-eeuwse Gentse "songschrijver" Karel Waeri was uitgedraaid op een soort "Wigbert and friends", en de man had goed volk meegebracht. Héél mooi was "Ware ik een bloem", fijnzinnig – en met trillinkjes in de stem – gebracht door Roland. Spectaculairder waren de interventies van Pieter-Jan de Smet, die in Waeri ongetwijfeld de prototypische Gentse beuzak herkent. Hij zong 'De pompiers van Ledeberg', één van Waeri's vele scabreuze dubbelebodemliedjes, en het zattemanscabaret dat vuurbezinger PJDS erbij toverde, paste wonderwel bij de tekst. Eén nadeel wel: de zang was doorheen het hele Waeri-concert moeilijk verstaanbaar. Hoe burgerlijk en braaf het ook mag klinken: een projectie van de teksten op doek zou leuk geweest zijn.
Rachel Unthank & The Winterset brachten met hun optreden op Dranouter een primeur, want het was de eerste keer dat deze meisjes buiten Engeland optraden. Hopelijk de eerste van vele. Ook hier engelenstemmen, vooral dan van de zussen Becky en Rachel Unthank, onder begeleiding van Belinda O'Hooley op piano en de timide Niopha Keegan op accordeon. Een enkele keer begeleidden ze zichzelf op "high heels" (hoge hakken dus), wat Rachel even een gênant moment opleverde bij de soundcheck, maar waarbij het publiek haar graag te hulp schoot door mee te klappen. Dat publiek werd daarvoor beloond, want Unthank & co. brachten enkele prachtige traditioneel Engelse songs die door Belinda O'Hooley met een typisch Engels gevoel voor humor werden ingeleid. Bij Duke Special waren het vooral het spektakel, de bonte instrumentenverzameling en drummer Chip Bailey die de aandacht naar zich toetrokken. Maar de muziek mocht er ook wezen.
De zondagse afsluiters in de Flamundo waren de drie Denen van Valravn. Als Denen muziek of films maken (denk bijvoorbeeld aan Dogma 95), is er niet zelden een duister hoekje af, en bij Valravn was dat niet anders. Het trio wentelde zich eerst wat in de voorspelbare Scandinavische elfjes- en trollensfeer – de geest van hun landgenoten van Under Buyen was nooit ver weg –, maar daarna toonde de band zijn ware (en originele) gelaat: een bizarre mix van akoestische folk, licht kitscherige elektronica en prachtig potsierlijke dansspasmen van zangers Anna Katrin Egilstød. Een prettig gestoord einde voor een warm en luid festival.