Jim Blacks AlasNoAxis verscheen in gereduceerde gedaante in Brussel. Het omwille van familiale redenen thuisblijven van bassist Skúli Sverrisson bracht het kwartet terug tot een trio, maar zoals Black terecht opmerkte: “We’ve been playing together for years, so I think we’ve got something to say”.
Wat het resterende drietal te zeggen had, werd snel duidelijk. Met enkele mathrock-waardige riffs van gitarist Hilmar Jensson en al even afgemeten drumwerk van Black zelf bleek dat de groep ook nu weer niet zou besparen op strakheid. Vooral de tandem Black-Jensson bleek naar goede gewoonte maximaal geolied. Al dan niet echte tempowisselingen, verschuivingen in details of overgangen waren obstakels die met de glimlach genomen werden. Waar dit bij andere bands snel kan resulteren in het eindeloos in cirkeltjes lopen of hyperkinetisch gewriemel dat even snel als onnodig van gedaante verandert -met alle aanstormende saaiheid van dien- wisten de drummer en de gitarist opnieuw meer te doen dan gewoon gemillimeterd precies uit de hoek komen. Hun samenspel dreef dan ook niet op louter technisch spektakel, maar is rijk aan details, niet in het minst bij de drumpartijen van de bandleider.
Het gebruik van meerdere drumsticks per hand (waarbij hij een drumstelonderdeel steeds met twee stokken raakte), voorzag zijn sound op hoogst bescheiden, maar tevens effectieve wijze van een sonoor extraatje en ook de elektronica van een aankomende donderbui (niet te verwarren met de bij tijd en wijlen boven de zaal passerende treinstellen) viel naadloos op haar plaats. Met goed gemikte fill in’s kon hij fraai de schijn van tempoveranderingen wekken, waardoor de composities even een tik kregen, zonder dat ze helemaal door elkaar gerammeld werden.
Solerend zorgde het net iets langer laten liggen van de drumsticks op de vellen voor een apart, dempend effect, waardoor de loutere energie het opnieuw moest afleggen tegen ritme en kleur. Bovendien liet hij deze passages opbouwen in golven, waardoor ook hier de al te gemakkelijke machtsontplooiing achterwege bleef.
Tegen de achtergrond van zijn collega’s, leek het voor saxofonist Chris Speed soms krabbelen om bij te blijven of om deftig mee te kunnen klappen. Niet meteen begiftigd met een karakterieel opvallende toon, leek zijn opdracht zich aanvankelijk te beperken tot volgen en aanvullen. Zeker in de meer energieke passages miste hij de kracht en de melodische zeggingskracht om zijn stempel te drukken. In de zachtere passages kwam zijn lyrische benadering wat beter uit, maar hoe dan ook bleef hoorbaar dat hij niet de gecontroleerde energie van Black, noch de stilistische reikwijdte van Jensson in huis had. De luxe van mee te kunnen surfen op de golven van zijn collega’s was hem echter wel gegund en zo kon Speed bij momenten zijn plaats in het drietal innemen en verzilveren.