Het Engelse Porcupine Tree is op z'n minst een eigenaardig beestje te noemen. Wat in 1987 begon als een voor de grap bedoeld fictief soloproject voor meesterbrein Steven Wilson, groeide in twintig jaar uit tot één van de meest eigenzinnige en creatieve rockgroepen uit de Europese kringen. Oorspronkelijk bestond Porcupine Tree's muziek uit een eigenaardige mengeling van ambient, psychedelica en pop; later kwamen ook krautrock-, dance- en jazzinvloeden het geheel versterken en sinds hun grote doorbraak 'In Absentia' (2002) zit het progressieve geluid van het kwartet (Wilson, plus jazzbassist Colin Edwin, Japan-toetsenist Richard Barbieri en all-around-monsterdrummer Gavin Harrison) zelfs boordevol metal- en industrialtoetsen. Het al even succesvolle 'Deadwing' (2005) en vooral de piekfijne nieuweling 'Fear of a Blank Planet' zorgden ervoor dat Porcupine Tree dezer dagen van een zogenaamde 'late-career peak' mag genieten. En Steven Wilson zelf is uiteraard de eerste om zijn blijdschap daarover te tonen.
Rock, nu ook met moraal
Steven, de titel van jullie nieuwe album 'Fear of a Blank Planet' is een parodie op Public Enemy's klassieker 'Fear of a Black Planet'. Ik wil niet de vijfendertigste zijn die naar het concept van de plaat zit te hengelen...
Okay. Good.
...maar ik vroeg me wel af of er een specifieke reden is waarom je uitgerekend naar die plaat refereert.
Er zijn verschillende redenen. Eerst en vooral vond ik de pun gewoon grappig. Maar er is ook een belangrijkere reden: Public Enemy's album is uitgekomen in de jaren tachtig, de tijd waarin ik opgroeide als tiener. De jaren tachtig was een periode die erg gedomineerd werd door jonge mensen die opkwamen tegen racisme. Er waren toen bijvoorbeeld veel Rock Against Racism-shows, zoals Live Aid, The Nelson Mandela Concert, the Rodney King thing, noem maar op: mensen probeerden rassenhaat echt tegen te gaan. En nu, in de eenentwintigste eeuw, lijkt het wel alsof die prominente nood om racisme tegen te gaan vervangen is door decadente zelfbehoeften waarvan mensen nauwelijks door hebben dàt ze er zijn. Die moderne verschijnselen zijn volgens mij ontstaan door de explosie van de technologie en specifiek het internet, maar vooral door de proliferatie van gadgets zoals iPods, gsm's, Playstation... Of digitale televisie: honderden kanalen all basically showing the same shit: reality-tv, 'American Idol', dat soort onzin. Ik moet oppassen wat ik zeg, maar een ander voorbeeld is het ADHD-syndroom: tien jaar geleden had niemand ooit van die term gehoord, maar tegenwoordig is het bijna fashionable om ADHD te hebben: iederéén heeft het! En het gevolg daarvan is dat je kinderen van twee, drie, vier jaar oud hebt die volop aan uppers, downers of zelfs slaappillen zitten. Dan is er volgens mij iets serieus mis, niet?
Ik spreek je niet tegen.
Die problematiek drong pas echt tot me door toen ik enkele jaren geleden 'Luna Park' van Brett Easton Ellis las, zijn meest recente boek. In die roman staat de relatie tussen een vader en zijn tienjarige zoontje centraal. Het zoontje – mijn archetype voor het jongetje op de cover van ons nieuwe album – spendeert al zijn tijd op zijn slaapkamer, dag en nacht, met de gordijnen dicht: hij kijkt bijvoorbeeld de hele dag tv, maar hij ziét eigenlijk niets.
Zoals in de clip van 'Fear of a Blank Planet'?
Inderdaad: hersenloze consumptie van lege zenders à la MTV.
"eMpTyV", zoals ze zeggen.
"eMpTyV"... (lacht) I haven't heard that before, that's good. Het klopt natuurlijk wel – kijk maar naar 'Cribs' of 'Pimp My Ride'. Allemaal walgelijke televisieshows voor rijke verwende kinderen die niets van het echte leven afweten, terwijl ze het dan ironisch genoeg "reality-tv" noemen. Soit, het zoontje uit Ellis' boek zit ook aan de pillen, sluit zichzelf op in zijn kleine digitale wereldje en kan daardoor nauwelijks een degelijke zin vormen. Communicatie is totaal aan hem voorbijgegaan, dus converseert hij aan de hand van geluiden en monosyllaben. En hij is vooral verveeld door àlles: niet alleen op school, maar ook verveeld door de muziek die hij beluistert, door de films die hij ziet, door de porno die hij downloadt... Niets boeit hem nog, omdat hij letterlijk alles binnen handbereik heeft. Hij is slechts tien jaar, maar hij vindt niets dat hem nog kan verwonderen.
Angstaanjagend realistisch, met andere woorden.
Absoluut, dat boek schetst een pijnlijk correct beeld van kinderen uit de jonge internetgeneratie. Die kinderen groeien op met het idee dat een computer hét communicatiemiddel bij uitstek is, waardoor ze wel vliegensvlug kunnen typen op MSN, maar nauwelijks nog een foutloze zin kunnen schrijven of tegen een iets grotere groep mensen kunnen praten.
Hoe meer communicatiemiddelen je hebt, hoe slechter je communicatie wordt.
Right! Mijn allereerste job was in een computerbedrijf, en toen al maakten we de grap dat professionele programmeurs gemakkelijker met computers konden praten dan met hun medemens. Toen kon je daar mee lachen, maar ik vrees dat zoiets tegenwoordig ook echt het geval is bij een hele generatie van jonge kinderen. En daar maak ik me zorgen over, die blankness waar de plaat ook over gaat.
Je bedoelt dat vele dingen steeds oppervlakkiger worden beleefd?
Ja, want in de eenentwintigste eeuw is àlles zo gemakkelijk bereikbaar. Een goed voorbeeld daarvan is porno. Toen ik veertien was wist ik nauwelijks hoe een naakte vrouw eruit zag, terwijl kleine kinderen van tegenwoordig alle porno die ze willen probleemloos kunnen downloaden. En dan spreek ik niet over tienjarigen die naar erotische foto's staren, maar over vijfjarigen die the most extreme forms of deviant pornography bijna saai vinden. Daardoor worden zoveel dingen gedemystificeerd en gedevalueerd.
En dan heb je het nog niet over muziek gehad.
Inderdaad. Logischerwijze vinden moderne kinderen het idee dat je betaalt voor muziek simpelweg absurd, want alle mp3's zijn slechts één klikje verwijderd. En dat heeft uiteraard grote gevolgen voor de industrie waar ik in meedraai, wat ook een reden is waarom ik er een plaat over geschreven heb.
Jij bent de primaire songschrijver, maar hoe zit het met de inbreng van de andere drie groepsleden? Op de 'Making of Deadwing'-video kan je zien dat jullie alle vier thuis in jullie homestudio's aan bepaalde muzikale ideeën of passages sleutelen: is dat bij elke plaat het geval?
Ongeveer. Kijk, ik ben niet alleen de primaire muziekschrijver, maar ook de tekstschrijver. Als ik aan een nieuw album begin, moet ik dus eerst een concept bedenken en dat doe ik altijd op m'n eentje, meestal op mijn appartement in Tel Aviv. Het eerste nummer dat ik heb geschreven voor 'Fear of a Blank Planet' was 'Anesthetize' en aan dat nummer alleen heb ik al een maand gewerkt.
Het duurt dan ook achttien minuten.
Klopt, maar ik vind dat àls je de keuze maakt om een lang nummer te schrijven, moet je dat enkel doen omdat dat nummer in kwestie die lengte nodig heeft – niet gewoon om een zo lang mogelijk nummer te schrijven. Een epos moet in mijn ogen in de eerste plaats een mooie vorm hebben. Op 'Deadwing' ben ik erin geslaagd zo'n lied te schrijven met 'Arriving Somewhere But Not Here': het duurt twaalf minuten, maar het klinkt als één groots nummer, geen zinloze mengeling van aan elkaar geplakte ideetjes. Met 'Anesthetize' wilde ik nog een stapje verder zetten en... dat was veel werk.
Troost je, het resultaat mag er wezen.
Ja, ik ben er zelf ook nogal tevreden over. Toen dat nummer af was, had ik een duidelijk concept en een heldere tekstuele richting voor ogen, en daarna kwamen alle andere songs vanzelf. Voor mij zijn het steeds de teksten die bepaalde muzikale ideeën, texturen en sferen suggereren. Ik schrijf dan steeds de basis, waarna de andere drie hun partijen bedenken en het nummer mee afwerken. Zo heeft Richard bijvoorbeeld de basisakkoorden en de structuur voor 'My Ashes' geschreven.
Jammen jullie ooit als groep?
Natuurlijk: op het einde van elk compositieproces gaan we steeds samen in één kamer zitten om collectief een nummer te schrijven, als extraatje voor onszelf. Dat hebben we gedaan met 'Way Out of Here' op de nieuwe plaat en met 'Halo' en 'Glass Arm Shattering' op de vorige. Jammen is echt een totaal andere manier van werken: een songschrijver met een gitaar op zijn knie zal eerder op een emotionele manier schrijven, terwijl je als groep meer in de richting van leuke ideeën en losse ritmes denkt. Collectief geschreven nummers hebben dus echt iets aparts, maar in mijn ogen zijn het zeker niet per se de beste songs. Daarom wil ik op elke Porcupine Tree-plaat ook een mengeling van beide compositieprocessen hebben.
Jullie componeren apart, jullie nemen apart ideeën op door bestanden uit te wisselen, en het is zelfs geweten dat jullie ook apart repeteren door gewoon thuis met de nummers mee te spelen, in plaats van echt samen in een repetitiekot te kruipen. Dat is wel een erg hypermoderne manier van werken, niet? En jij bent dan net degene die een conceptalbum schrijft over de negatieve gevolgen van digitalisering: is dat niet ietwat ironisch?
(denkt na) You're right. Maar er zijn wel enkele redenen voor die werkwijze. Eerst en vooral gebruik ik op elk album voor tachtig procent steeds de gitaarpartijen vanop de demo's die ik thuis maak, omdat daar veel meer emotie en focus inzit. Als je een nummer net geschreven hebt, heb je er een veel hechtere, puurdere band mee dan wanneer je het zes maanden later ten thousand fucking times hebt moeten aanhoren in de studio. Als ik na maanden repeteren pas de beste opname moet maken, kan ik nooit dezelfde kracht in mijn spel leggen. Technisch kan ik het dan misschien wel beter, maar doordat ik te hard probeer wordt het minder geloofwaardig. There's something in that demo, begrijp je? Daarnaast wil ik ook niemand anders in de kamer hebben als ik mijn zanglijnen inzing, daar ben ik nog net niet zelfzeker genoeg voor.
Je hebt inderdaad al vaker gezegd dat je, vooral vroeger, veel effecten op je stem gebruikte omdat je je nooit volledig op je gemak voelde als leadzanger. Hoe sta je tegenwoordig tegenover je eigen stem?
Ik voel me ondertussen al veel beter in mijn vel als zanger. Ik gebruik nog steeds vrij vaak effecten, maar dat is vooral omdat het na al die jaren een deel is geworden van de muzikale woordenschat die Porcupine Tree gebruikt. Daarnaast ben ik sowieso ook gek op stemeffecten, dus ik gebruik ze niet per se om een gevoel van inadequaatheid op te vullen. Oorspronkelijk ben ik beginnen experimenteren met die effecten omdat ik niet hield van mijn gewone zangstem, maar ondertussen ben ik daar gewend aan geraakt en heb ik mijn stem leren appreciëren zoals ze is. I'm never gonna be Jeff Buckley, maar ik besef nu wel dat er iets distinctiefs in mijn stem zit. Ik vind het trouwens ook belangrijker om een unieke stem te hebben dan om technisch perfect te zijn zonder dat je iets opvallends doet. Het merendeel van de moderne r-'n-b-zangers is bijvoorbeeld technisch dik in orde, maar hun vocal gymnastics klinken allemaal exact hetzelfde.
Net als progrockzangers, dus.
Ook al. Je hebt in elk genre wel een soort van generic voice en zoiets boeit me absoluut niet. Ik zou mezelf willen vergelijken met Will Oldham of Robert Wyatt: technisch geen grote zangers, maar hun unieke stem heeft iets moois. Trouwens, mijn gebruik van stemeffecten spreekt blijkbaar ook mensen aan. Mikael Akerfeldt van Opeth vroeg me enkele jaren geleden of ik hun album 'Blackwater Park' wilde producen – in de eerste plaats omdat hij mijn zogenaamde telephone vocals ook op die plaat wilde gebruiken.
Wie zei hier "prog"?
Jouw stem is ook hoorbaar op het Dream Theater-nummer 'Repentance' vanop hun nieuwe album 'Systematic Chaos'. In dat nummer verontschuldigen allerlei mensen zich: het gerucht doet de ronde dat jij die kans hebt gegrepen om je te excuseren voor enkele negatieve uitlatingen over Dream Theater in de pers...?
(twijfelt) Erm... Well... Okay... Kijk, ik ben niet de grootste Dream Theater-fan. Mike Portnoy en Jordan Rudess zijn twee heel goede vrienden van me, maar ik hou niet van hun muzikale aanpak. And this is where it becomes slightly awkward, you know? Laat ik het zo zeggen: op eender welk instrument hoor ik liever twee noten gespeeld met gevoel dan honderd noten gespeeld met techniek. Zij zijn een erg technische groep en dat vind ik perfect, maar het is simpelweg niet mijn ding. Uiteraard zijn ze daarentegen een erg belangrijke band en ze hebben ook al jaren een eigen stijl, waardoor ze ondertussen zowat the poster child voor moderne progressieve rock zijn geworden. Na Radiohead en Tool is Dream Theater ook ongetwijfeld de meest succesvolle progressieve groep van vandaag. Het lastige daaraan is echter dat iedereen er daarom meteen van uitgaat dat je sowieso beïnvloed bent door Dream Theater als je ook maar iets progressiefs met je muziek doet. Zo is het al vaker gebeurd dat mensen me letterlijk vragen: je bent overduidelijk geïnspireerd door Dream Theater... En dan onderbreek ik ze direct en zeg ik: No! Why on earth d'you think that? Are you listening to the music?
Die hebben dan inderdaad de eerste Porcupine Tree-plaat toch nooit gehoord.
Of de nieuwe. Of al degene daar tussenin! Daarenboven had ik nog nooit van Dream Theater gehoord voor ze ons in 1999 vroegen om voor hen te openen. Kijk, muziek is mijn passie en ik ben nooit te beroerd om mijn mening te geven, dus als ik een groep niet goed vind, zal ik dat zeggen en uitleggen waarom. Aangezien Mike en Jordan mijn vrienden zijn, respecteren ze mijn mening over hun muziek, maar veel mensen hebben me die uitlatingen erg kwalijk genomen.
"Hoe durf jij niet van Dream Theater houden?!"
Zo was het echt, hoor. Er is heel wat gedoe rond geweest. Veel mensen zeiden bijvoorbeeld dat ik een eikel was omdat ik Dream Theater "belachelijk maakte", terwijl "Mike Portnoy dat nooit zou doen" en dat soort nonsens. Wel, ik ken Mike persoonlijk en geloof me: hij doet dat ook, net zoals iederéén dat doet. Het grote verschil tussen jij en ik is echter dat mijn mening geprint en uitvergroot wordt, waardoor alles er tien keer erger uitziet. In elk geval, toen Mike me vertelde dat hij mensen zocht om op 'Repentance' mee te doen, zei ik al grappend: laat ik me dan verontschuldigen voor alle negatieve pers die ik jullie al bezorgd heb. Wat hij al lachend geaccepteerd heeft, uiteraard.
Nu we het toch over Mike Portnoy hebben: hij is de drummer die zomaar even twaalf jaar aan een stuk de Modern Drummer Award voor 'Best Prog Drummer' heeft gewonnen, maar dit jaar is die prijs voor het eerst naar iemand anders gegaan...
(lacht) Right. Gavin.
Gavin Harrison, geen slechte keuze. Wat ik me afvroeg: toen Chris Maitland enkele jaren geleden de groep verliet, hoe ben je toen op Gavin gebotst?
Ik had zelf nog nooit van Gavin gehoord, maar Richard en Colin kenden hem en raadden me aan eens naar hem te luisteren. Hij was een lokale drummer uit Hertfordshire die slechts twee straten van mij af woonde en de reputatie had een meer dan fantastische muzikant te zijn. Chris is letterlijk een week voor de opnames van 'In Absentia' uit de groep gestapt en de studio in New York was geboekt, dus we moesten echt zo snel mogelijk een nieuwe drummer vinden. Gavin was wel al heel zijn leven een sessiedrummer; hij had nog nooit in een vaste groep gespeeld. Mede daarom kwam ons label af met het idee om allerlei bekende drummers op de plaat te gebruiken, maar dat zag ik niet zitten. Toen heb ik op aanraden van de rest van de groep Gavins cv toch maar eens bekeken en die stond vol met jazz, funk...
...Eros Ramazotti...
Inderdaad! Maar ook Iggy Pop, en nog een hele hoop anderen. Dus zei ik tegen Colin en Richard: are you sure this guy can rock? Soit, toen we voor het eerst samen kwamen in een repetitieruimte had Gavin al onze nieuwe nummers op een paar dagen met alle gemak vanbuiten geleerd, drumpartijen geschreven, hij was technisch simpelweg briljant enneuh... really kickin'!
Ik kan me er iets bij voorstellen.
Weet je, er zijn heel veel ontzettend goeie drummers – zeker in het progressieve genre – maar ik hoor er niet veel die techniciteit met verfijning en gevoel combineren, en dat is nu net hetgene waar Gavin in uitblinkt. En nog belangrijker: hij speelt altijd in service to the song en dat vind ik zo prachtig aan zijn stijl.
En er zit altijd een vette groove in.
Exactly! He's a monster, yeah. Unbelievable.
Er is een duidelijke Porcupine Tree-King Crimson-connectie: Gavin gaat binnenkort met King Crimson op tournee als extra drummer, de Crimson-gitaristen Robert Fripp en Adrian Belew hebben beiden al op verschillende Porcupine Tree-nummers gespeeld, en enkele jaren geleden hebben de twee heren zelfs voor jullie geopend met een speciaal uit de grond gestampt project. Heb jij hen gevraagd voor die samenwerking, of hebben ze het zelf voorgesteld?
Robert en Adrian zijn al jaren gewoon vrienden van ons, dus het was eigenlijk een no-brainer om hen ook op onze platen te laten spelen. Ik heb hen dus wel gevraagd, maar ik vraag enkel mensen waarvan ik weet dat ze écht van Porcupine Tree houden. Ik zou bijvoorbeeld nooit Jimmy Page opbellen met de boodschap: hallo, ik ben Steven Wilson, jij hebt wellicht nog nooit van mij gehoord, maar ik wil jouw naam op mijn plaat hebben staan, dus kom je effe een solootje inspelen? Zo werkt het niet: iedereen die op onze platen speelt moet volledig achter onze groep staan. Mikael Akerfeldt van Opeth heeft ook al meegezongen op ons vorige album, maar wij zijn dan ook zijn favoriete groep, snap je? Hetzelfde is gebeurd met Alex Lifeson van Rush: Dave Ling, een journalist van Classic Rock Magazine die ik goed ken, vroeg Alex in een interview naar welke moderne groepen hij zoal luisterde en zijn eerste antwoord was: ik ben dol op Porcupine Tree. Toen ik dat las ben ik letterlijk van mijn stoel gevallen! Alex is één van mijn jeugdidolen, dus uiteraard heb ik hem daarna meteen opgebeld en hij was minstens even enthousiast als ik om met ons samen te werken. Yeah, great!
Je hebt al vaker gezegd dat 'In Absentia' en 'Fear of a Blank Planet' jouw favoriete Porcupine Tree-albums zijn. Wat heeft 'Deadwing' misdaan?
Ik vind 'Deadwing' best een goed album, maar – hier kom ik weer – de conceptuele vorm en de architectuur van de plaat zijn in mijn ogen minder geslaagd. Nogmaals: een album moet voor mij echt een muzikale reis zijn. Daarenboven zijn 'In Absentia' en de nieuwe plaat sterk van begin tot einde, en staan er op 'Deadwing' toch een paar mindere nummers.
Echt? Zoals?
'Shallow'.
Dat meen je niet.
Oké, het is geen slécht nummer, maar ik denk niet dat Porcupine Tree uitblinkt in korte, beenharde nummers. De titelsong is trouwens ook niet bepaald onze sterkste compositie, denk ik...
Wel euh... ik zeg niks.
En ik ben ook niet zo gek op 'The Start of Something Beautiful'...
Dat is toch écht wel een goed nummer?
Tja, smaken verschillen. Pas op: alle andere songs vind ik wel goed, hoor. 'In Absentia' en 'Fear of a Blank Planet' hebben daarentegen niet één nummer dat in mijn ogen ook maar iets minder is, en daarom vind ik die twee albums sterker.
Wat is bijvoorbeeld je favoriete nummer op de nieuwe plaat?
Ik ben nogal trots op 'Sleep Together', omdat het echt iets nieuws voor ons is. Toen ik aan dat nummer begon, wilde ik iets schrijven dat klonk als Nine Inch Nails met John Bonham op drums, geproduceerd door Massive Attack en met Indische Bollywood-strijkers à la Alice Coltrane.
Weet je waar die strijkers mij aan deden denken?
'Kashmir' van Led Zeppelin.
Nee, 'I Am the Walrus' van The Beatles.
Okay. Da's een compliment. Ik dacht bij die strijkers oorspronkelijk vooral aan de sound van 'Pyramid Song' van Radiohead. Gavin heeft bijvoorbeeld ook perfect de John Bonham-klank gevonden toen hij zijn partijen inspeelde. Ik zat in elk geval met veel verschillende ideeën, en uiteindelijk is alles exàct samengekomen zoals ik het in mijn hoofd had. 'Sleep Together' is een erg simpel nummer, maar qua productie was het geen lachertje. En het werkt ook erg goed op podium, dus we spelen het op elk optreden van deze tournee.
Je hebt naar eigen zeggen het metalgenre op de laatste drie Porcupine Tree-platen ook duidelijk "herontdekt". Denk je dat je in de toekomst nog meer met metal gaat werken, of blijf je vasthouden aan de stelling om met elk album iets nieuws te doen?
Goeie vraag... Geen flauw idee, om eerlijk te zijn. Toen 'In Absentia' uitkwam waren veel mensen gechoqueerd dat we zo metalgericht hadden gewerkt, maar ondertussen is metal een deel van onze sound geworden. Het is gewoon één van de vele genres die wij spontaan gebruiken, maar ik denk niet dat we in de toekomst nog méér met metal gaan werken. Mensen noemen ons wel eens een progressieve metalgroep, maar zo beschouw ik ons zeker niet. Voor mij is Porcupine Tree een rockgroep die uitgebreid met verschillende genres stoeit, à la Led Zeppelin, King Crimson of Pink Floyd. Of Radiohead, om een moderner voorbeeld te noemen. Pas op, ik wil ons niet vergelijken met Radiohead, hoor: I wish, you know, we were as good as them, all that stuff... En toch werken we op een vergelijkbare manier: gebaseerd op een jaren zeventig-model, maar met tal van moderne invloeden in het eindresultaat. En als je wil weten waar Porcupine Tree in de toekomst heen gaat, kan ik je dit zeggen: vooral de elektronische aspecten van nummers als 'Sleep Together' zijn momenteel een duidelijke richtingaanwijzer voor ons.
Anathema mocht op 22 november de spits afbijten in de AB en deed dat opvallend goed. Zowel oude publieksfavorieten (bijvoorbeeld het erg mooie 'Deep') als recenter werk (een hallucinant 'Closer') en enkele van hun nieuwe, exclusief online te verkrijgen songs ('Angels Walk Among Us') kwamen erg vitaal over. Frontman Vincent Cavanagh bezit nog steeds heel wat pit (heerlijk, hoe hij de lichtmannen commandeerde) en zijn broer Danny was zelfs zo vriendelijk om zonder morren de fotografen weg te jagen. Van doom metal tot poppy postrock evolueren: Anathema heeft het gedaan en komt er nog steeds mee weg. Het gerucht doet de ronde doet dat ze na jaren eindelijk terug een platenlabel hebben, en dat is te hopen: zo zouden deze heren wel eens hun verdiende tweede kans kunnen krijgen. Wat Porcupine Tree die avond presteerde getuigt van een niet te ontkennen klasse. Na de geheimzinnige 'Fear of a Blank Planet'-introtape werd het podium heel eventjes pikdonker, waarna Steven Wilson in een eenzame spot zelfzeker de heerlijke riff van bijhorend titelnummer inzette – blootsvoets, de benen losjes gespreid, blik op oneindig. Gavin Harrison startte de aanstekelijke groove en de zaal explodeerde. Klassiekers als de popsingle 'Waiting' en het steeds even prachtige 'Dark Matter' stonden probleemloos naast gloednieuwe krachttoeren à la 'Cheating the Polygraph' of 'What Happens Now' (van de pas binnenkort officieel te verschijnen ep 'Nil Recurring'). Daarnaast grabbelde Porcupine Tree lustig verder in zijn gevarieerde muziekdoos: 'Lazarus', 'Blackest Eyes', 'Open Car'... Nergens liet het viertal een steek vallen. Ook de achtergrondprojecties van huisfotograaf Lasse Hoile waren even gepast als beklijvend, vooral tijdens de onmiskenbare hoogtepunten 'Anesthetize' en 'Sleep Together'. De enige anticlimax was Wilsons versterker die het begaf tijdens de intro van hét Porcupine Tree-epos 'The Sky Moves Sideways': de man stopte direct met spelen onder de geïrriteerde opmerking "What's this? I can't play like that!" Na wat geklungel van de roadies, een nieuwe versterker en een portie nijdig sarcasme ("Let's see if we have an electric guitar now... Well, I think I can play on thàt! I'm a professional, you know. I raise the ladder.") ging de groep verder met een zelf aangekondigd "Plan B". Voorgenoemd epos werd bij tijdsgebrek (ja, toch) vervangen door een alom – en vooral door de jongste vrouwelijke fans – meegekrijst 'Trains' en een denderende versie van 'Halo', maar die ietwat teleurstellende songkeuze bleef toch een pleister op een houten been. Op dit kleine euvel na was het hele optreden echter een meesterlijke passage door het Belgenlandje, iets wat de groep na hun set zelf leek te beamen. Origineel, hoekig, oprecht, emotioneel – one more time for the world: Porcupine Tree is een grootse band.