Kwadratuur interview

Wanneer trompettist Nate Wooley naar Europa komt, is dat doorgaans niet met één welomlijnd project. Zoals meer van zijn generatiegenoten heeft hij er een handje van weg om zich te laten verleiden tot verschillende spelformules en combinaties en dat is bij zijn passage eind mei niet anders.

Wooley is anno 2012 voornamelijk een man van vrije improvisatie en extended techniques waarmee hij, hoofdzakelijk akoestisch, een hele resem effecten uit de trompet haalt. Op andere momenten klinkt hij dan weer melodischer, hoewel ook die gedaante niet meer past in het plaatje waarmee zijn carrière begon. Als 13-jarige speelde Wooley (1974) in de bigband van zijn vader, een man die hem de jazz leerde kennen, maar die wel de meer traditionele variant verkoos. Voor een puberende muzikant is dat om problemen vragen en die kwamen er met de freejazz. Wooley: “Mijn interesse voor freejazz kwam voort uit het rebelleren, maar in plaats van te beginnen drinken of meisjes te bezwangeren, ben ik gaan luisteren naar Ornette Coleman en buiten de akkoorden van ‘Satin Doll’ beginnen spelen. Toen ik eenmaal helemaal vrij begon te spelen voelden heel wat dingen natuurlijker aan dan bij het werken binnen het format van een song en dus ben ik op dat pad verder gegaan.”

(foto: Vera Marmelo)
(foto: Vera Marmelo)
Het verhaal stopte echter niet bij de vrije improvisatie. Met de speciale technieken (vooral goed hoorbaar in zijn solowerk en in kleine bezettingen) en het gebruik van een versterker, belandt hij geregeld in het vaarwater van de noise. In tegenstelling tot wat te verwachten is, is deze stap verder niet meer gerelateerd aan het in opstand komen. “De noise en de extended techniques, dat zijn eigenlijk gewoon de dingen die ik hoor. Op school zeggen ze dat je niet kan spelen wat je niet kan zingen. Wel, het klinkt misschien banaal, maar wat ik in mijn hoofd zing, is echt wat ik speel.”

Het gebruik van elektronica lijkt in het verhaal van Wooley een volgende, logische stap om zijn klankspectrum verder uit te bouwen. Op releases als ‘Trumpet / Amplifier’ (verschenen op het Belgische label Smeraldina-Rima) en ‘An Hour of Continuous Music For Walter Marchetti’ uit ‘Instrumentals Vol. 1’ is inderdaad duidelijk te horen dat hij gebruik maakt van elektronische hulpmiddelen, zoals de feedback van een versterker of het stapelen van lagen met een computer. Toch wil Wooley niet gezegd hebben dat hij daarmee ook daadwerkelijk elektronica gebruikt. “Ik bedoel dat ik niets elektronisch gebruik dat zelf geluid genereert of bewerkt zoals pedalen, loopstations of digitale processors. Editing hoort daar dus voor mij niet bij. Lange tijd heb ik muziek gemaakt met tapes en loops, maar tegenwoordig heb ik die apparatuur niet meer ter beschikking en daarom gebruik ik een computer. Strikt genomen is dat inderdaad elektronica, maar ik interpreteer het dus anders. Elk geluid op mijn releases komt uit de trompet.”

“Ik ben waarschijnlijk iets gevoeliger voor dit onderwerp dan goed is, maar dat heeft te maken met het feit dat ik door hard werken een heel specifieke taal op trompet ontwikkeld heb, waarvan ik eerlijk denk dat die zich buiten de elektronische traditie bevindt. Het omgekeerde beweren, voelt voor mij wat aan als een beschuldiging, hoewel ik eigenlijk wel een fan ben van zuivere elektronica en elektronicamuzikanten.”

Miles Davis

Zoals Wooley niet geïnteresseerd is in het integreren van elektronica, zo wil hij ook niet terug naar de bigbands, omdat naar eigen zeggen grote groepen hem niet meer interesseren. Dat belet hem echter niet om wel terug te grijpen naar de jazztraditie in bredere zin, zoals te horen is op het in 2011 verschenen kwintetalbum ‘(Put Your) Hands Together’. “Wat je op die plaat hoort, heeft altijd deel uitgemaakt van wie ik ben. Ik ben tenslotte opgegroeid met Bunny Berigan, Charlie Shavers, Woody Shaw, Freddie Hubbard en Kenny Dorham. Dat deel van mijzelf moet aanwezig zijn, anders ben ik niet eerlijk. Dat betekent dus werken met jazz, akkoordenschema’s, tempo, melodie en bepaalde stijlkenmerken. Het niet erkennen en er niet mee omgaan zou betekenen dat ik mijn geschiedenis de rug toe keer. Ik geloof echt in het individueel omgaan met de traditie en mijn kwintet is daar een antwoord op.”

In plaats van meisjes te bezwangeren ben ik naar Ornette Coleman gaan luisteren.
Wie wil, kan in het spel van, Wooley nog andere parallellen met de jazztraditie horen. Waar zijn meer virtuoze collega Peter Evans Wooley technisch in de schaduw zet, is deze laatste gezegend met een warmer geluid. Zelfs in die mate dat vooral zijn manier van aanzetten bij momenten aan de klassieke Miles Davis doet denken. Wooley steekt niet onder stoelen of banken dat hij vroeger veel naar de iconische trompettist geluisterd heeft, maar echt zoeken naar dat geluid was er voor hem niet bij. “Ik heb alleen gezocht naar een geluid dat ik eerlijk vond, wat weer verwijst naar dat zingen wat je speelt. Ik heb er dus niet speciaal moeite voor gedaan. Die moeite heb ik wel gedaan om efficiënt te leren spelen en om te vinden wat ik wilde zeggen met het geluid. Iets in mijn esthetiek en persoonlijkheid wil altijd meer doen met minder. Daarom gebruik ik ook geen dempers meer, ik wil gewoon zien hoeveel ik kan uitdrukken met louter een trompet en een versterker.”

Een andere gelijkenis met Miles Davis is Wooley’s voorkeur voor het middenregister en de zachtere dynamiek. In deze regionen komen de nuances in zijn geluid het best naar voor en wordt de rijkdom van zijn ideeën het best verwezenlijkt. “Ik speel bij voorkeur zacht, dat is een bepaalde kant van mijn persoonlijkheid. Doorgaans ben ik stil en zelfs wat solitair en verlegen. Mijn spreekstem is ook redelijk zacht en hoog en op de een of andere manier sijpelt dat door in mijn trompetgeluid. Zo spelen voelt eerlijk aan, maar het mag natuurlijk niet louter dat worden. Het luide en scherpe mag er ook zijn, want dat is ook een deel van mijn persoonlijkheid.”

Het zachte timbre van het trompetgeluid is mooi te horen in trio met bassist Christian Weber en drummer Paul Lytton op het album ‘Six Feet Under’. Voornamelijk in ‘Maribund’ waar Wooley’s trompet haast de gedaante van een trombone aanneemt. Heeft hij er ooit aan gedacht om de trompet te verruilen voor de zachter en meer omfloerst klinkende flugelhorn? “Vroeger speelde ik wel eens flugelhorn in bigbands, maar het voelde toch niet aan als “mijn” stem. Ik heb natuurlijk wel veel respect voor mensen als Taylor Ho Bynum, Herb Robertson en natuurlijk Kenny Wheeler die van de flugelhorn echt een deel van hun stem gemaakt hebben, maar voor mij voelt het niet goed aan, dus gebruik ik het instrument niet meer.”

Genieten van angst

Wie Wooley speciale effecten uit de trompet hoort halen, zal snel geneigd zijn hem het etiket “virtuoos” op te kleven, al is het dan eerder wat klankrijkdom betreft en niet zozeer wat meer uitgesproken kenmerken als toonhoogte, tempo of dynamiek betreft. Toch beschouwt Wooley zich niet als begenadigd trompettist. Integendeel: hij noemt zichzelf geen “natuurlijk” speler van het instrument. “Ik heb hard aan mijn techniek gewerkt, maar ik ben van nature geen trompettist. Ik heb een heel ongewone lipzetting en af en toe heb ik echt periodes dat spelen heel lastig is. Andere trompettisten kunnen dat ook hebben natuurlijk, maar bij mij is het wel redelijk heftig.”

Ik moet ook jazz spelen, anders ben ik niet eerlijk.
Klagen doet Wooley echter niet. Integendeel: hij omschrijft zijn gebrek aan natuurlijke aanleg zelfs als een geschenk. “Omdat ik niet in staat was om hoog, snel en luid te spelen werd ik verplicht om na te denken over hoe ik de dingen die ik wilde doen, kon realiseren. Hoe ik melodie, harmonie en ritme kon deconstrueren en technische aspecten van instrument kon benutten om een betekenisvol verhaal te krijgen. Tijdens het ontwikkelen van mijn techniek groeiden dus ook die andere ideeën die ik waarschijnlijk niet gehad zou hebben als ik meer aanleg voor de trompet had.”

Bescheidenheid siert een mens, maar in het geval van Wooley werpt zich toch meteen een andere vraag op. Hoe komt iemand die zichzelf geen begenadigd trompettist noemt er toe om solo te gaan optreden, uitgerekend het kader waarin de beperkingen van een muzikant maximaal duidelijk worden? Bij Wooley kan de bedenking trouwens nog verder gaan, aangezien een niet onaanzienlijk deel van zijn discografie bestaat uit solo-opnames.

De reden om zich moederziel alleen op een podium te zetten heeft bij de Amerikaan niets te maken met commerciële motieven (solisten zijn goedkoper om te boeken en vinden zo soms sneller werk), maar met haast masochistische beweegredenen. “Ik ben solo beginnen spelen, omdat ik genoot van de angst die het bij me opriep en omdat ik mijn gedachtestroom eens zonder obstakels wilde laten vloeien.”

Genieten van angst dus. Niet verwonderlijk dat Wooley niet zorgt voor een muzikaal vangnet voor als er problemen ontstaan. Van een plan of strategie is bij hem geen sprake. “Het echt denkwerk vooraf beperkt zich tot algemeenheden die de show nodig heeft: moet ik korter en agressiever spelen, of heb ik de tijd om dingen te laten voortkomen uit één idee? Soms speel ik ook wel specifieke solocomposities, maar wanneer ik tour probeer ik die wel elke avond beter te brengen dan de keren ervoor.”

Geen verbetering

Zoals wel meer artiesten van zijn generatie die niet van de geneugten van de jazzmainstream kunnen genieten, is Nate Wooley het soort muzikant die met verschillende dingen tegelijk bezig is. Soloconcerten worden afgewisseld met duo-optredens met Peter Evans of drummer Paul Lytton (om er maar twee te noemen) en daarnaast opereert Wooley ook met een eigen kwintet en als sideman of gast in andermans ensembles. Wat een aardig gevulde agenda zou kunnen opleveren, blijkt echter niet de volledige lijst te zijn. “Ik speel ook veel nieuwe muziek en componeer, al moet ik zeggen dat ik niet weet waar ik dat zelf exact moet plaatsen. Als het al een plaats heeft. Ik ben een grote fan van hedendaagse klassieke en experimentele muziek en werk als curator van de Database of Recorded American Music en Sound American waarvoor ik veel over muziek en theorie schrijf en hedendaagse experimentele muziek archiveer die dreigt te verdwijnen door bijvoorbeeld tapes die verduren.”

Als ik te lang hetzelfde doe, word ik kwaad op mezelf.
Wooley is zich bewust van de gevaren die een breed gamma aan activiteiten met zich meebrengen. Zo kunnen luisteraars een muzikant vastpinnen op het beperkte materiaal dat ze kennen. Dit probleem stelde zich in het verleden beduidend minder. Zelfs de grote gangmakers van decennia geleden lijken een loopbaan ontwikkeld te hebben die duidelijker afgebakend was. Charlie Parker en Louis Armstrong hebben allebei op hun eigen manier de muziek vorm gegeven, maar bleven in grote lijnen hun esthetiek trouw. Zelfs bij iemand als Miles Davis die meerdere stijlwatertjes doorzwommen en in gang gezet heeft, is een meer lineaire ontwikkeling merkbaar.

Of Wooley dit als een belangrijk verschil ziet met zijn eigen muzikale ontplooiing? “Ik kan natuurlijk niet voor hen zelf spreken, maar ik denk dat ze leefden in een tijd waarin lineair werken meer voor de hand lag. Ze brachten minder uit en hadden in het pre-internettijdperk niet tot zoveel toegang als wij. Wanneer je niet zo’n wijd vertakte informatiestroom kan benutten, ben je geneigd om ideeën te ontwikkelen uit wat je wel kent en misschien is het daarom dat we hun ontwikkeling eerder als rechtdoor zien.”

Het kruisen van verschillende projecten en groepen heeft ook zijn weerslag op de releases van de trompettist. Wanneer bezoekers hem na een optreden aanspreken, is hij niet te beroerd om ze aankooptips te geven: welk album het meest in de lijn van het optreden ligt. Al hoopt hij natuurlijk wel dat luisteraars de moeite doen of uitgedaagd worden om verder te gaan zoeken.

Wie de releases van de Amerikaan overloopt, wordt geconfronteerd met elkaar afwisselende samenspelverbanden en bezettingen die nooit (met uitzondering van de soloreleases) meerdere albums na elkaar volgehouden worden. Cd’s en lp’s zijn voor Wooley dan ook geen afgesloten verhalen, maar momentopnames die iets vertellen over waar en wanneer ze opgenomen werden, maar niet meer dan dat. Verandering en evolutie zijn voor Wooley kernwoorden in zijn muzikale loopbaan. “Ik ben meer geïnteresseerd in verandering dan in verbetering. Ik bekijk het ook niet als een noodzaak om steeds vooruit te gaan of hoger te mikken. Mij komt het erop aan om in beweging te blijven, hoofdzakelijk om mezelf tevreden te stellen. Als ik te lang hetzelfde doe, begin ik mezelf verwijten te maken en word ik kwaad op mezelf omwille van mijn luiheid. De dingen moeten dus blijven evolueren. Zolang het aanvoelt als mijn eigen muziek en zolang ik probeer iets persoonlijk, ruw en intiem te zeggen, trek ik me niets aan van de richting die mijn stijl neemt.”

Doedelzak

Met de gefragmenteerde actieradius van Wooley en andere muzikanten van zijn generatie verwatert of verdwijnt ook het format van de working band: een bezetting waarmee muzikanten regelmatig en soms jaren lang een muzikaal parcours afleggen en waarbij de evoluties van de individuele musici een weerslag kunnen hebben op de band als geheel. Voor Wooley is het werken met lossere verbanden vooral pragmatisch. “Ik werk niet met een vaste band omdat iedereen het te druk heeft om daar echt voor te kunnen gaan. De samenwerking met Paul Lytton die nu al zo’n vijf à zes jaar loopt, beschouw ik wel als een working band, hoewel we vaak met andere muzikanten spelen. Ach, de tijden zijn ook veranderd. Muzikanten hebben de neiging om hun groep nu te zien als een ontwikkelende band en niet meer als vier of vijf vaste figuren. Daarom beschouw ik mensen als Chris Corsano, Spencer Yeh, Harris Eisenstadt, Peter Evans en Paul Lytton als zo’n evoluerende groep: die kan verschillende gedaanten aannemen, maar we werken wel steeds aan de muzikale relatie.”

Een opmerkelijke groep in min of meer vaste bezetting is Wooley’s kwintet waarmee hij het eerder aangehaalde ‘(Put Your) Hands Together’ uitbracht. Hij beschouwt de band als een vaste groep. Alhoewel: “eigenlijk zijn het er twee want er is een tubaspeler die bassist Eivind Opsvik vervangt wanneer die het niet haalt.” Een opvallende aanwezige in deze formatie is vibrafonist Matt Moran waarmee Wooley ook in andere constellaties actief is. Dat hij de vibrafoon verkiest boven bijvoorbeeld een piano heeft niets te maken met een voorkeur voor het instrument. De reden is Matt Moran zelf. “Ik hoor heel wat pianisten graag spelen, maar Moran is een van de meest creatieve geesten die ik ooit ben tegen gekomen. Als hij doedelzak zou spelen, dan zou ik dat instrument in mijn band opnemen.”

Zelfhaat

Het vaak wisselen van bezetting kan vaak tot verrassende en zelfs gevaarlijke situaties leiden. Zo speelde Wooley in 2010 met het Portugese RED Trio op het Clean Feed Festival in New York. De trompettist en het vaste drietal ontmoetten elkaar letterlijk voor het eerst op het podium. Blind dates kunnen spannend zijn, maar niet altijd succesvol, geeft Wooley toe. “Soms is het geweldig, zoals met RED en soms is het echt niks, maar het kan geweldig zijn om te werken met een muzikale taal die je tot op dat moment nog nooit gehoord hebt.”

Als Matt Moran doedelzak zou spelen, dan zou ik dat instrument in mijn band opnemen.
Wat die muzikale taal betreft, houdt Wooley zijn voelsprieten in onvoorziene situaties uit, al gaat hij zich ook niet speciaal voorbereiden. “Ik probeer alleen rekening te houden met de toepasselijkheid van mijn eigen stem in elke setting. Je kiest je woorden op basis van de context en hoewel ik graag gebruik maak van alle mogelijke ideeën en geluiden die in een bepaalde context kunnen opkomen, denk ik ook aan de grenzen van die context en werk ik daar naar toe.”

Van contexten gesproken: vorig jaar verscheen de opmerkelijke lp ‘Instrumentals Vol. 1’, waarop een kant ingenomen wordt door een solostuk van Wooley en de andere door een solowerk van Peter Evans. Beide trompettisten namen de tijd een klein commentaartekstje te schrijven bij het werk van de andere zonder dat ze elkaars opname gehoord hadden. Waar Evans vertelt over zijn eerste ontmoeting met Wooley en zijn bewondering voor zijn collega uitspreekt, houdt deze laatste het bij enkele korte zinnen: “I haven’t heard Peter Evans’ solo track for this LP / I don’t want to hear it / I’m afraid of it / Peter’s music, technical trumpet playing aside, fills me with apprehension, followed by self-hatred.

Overdreven frustratie? Zelfbeklag? Het Calimero-effect? Niet echt, want volgens Wooley moet het allemaal niet te serieus genomen worden. “Peter is een geweldige inspiratiebron. Ik hoor hem dolgraag spelen. “It always kicks my ass” en bovendien is hij  een belangrijke muzikant en mens in mijn leven.”

Meer over Nate Wooley


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.