Wie ondanks alle tegenvoorbeelden blijft geloven dat de jazztraditie dood is en aan het infuus van de beats en de dance gelegd moet worden, kan zich bezinnen bij 'Forty Fort': het vierde album van het kolkende Mostly Other People Do the Killing. Bassist en componist van het pianoloze kwartet is de breed denkende, luisterende en spelende Moppa (Matthew) Elliott die het gezelschap krijgt van saxofonist Jon Irabagon, drummer Kevin Shea en Peter Evans, de schrik en inspiratie van zowat alle andere jazztrompettisten.
Naast de muziek zijn ook de liner notes van de 'Forty Fort' en de andere albums van de groep de moeite waard, waarbij de ironische toon van Elliott niet zou misstaan in een Bladspiegelbijdrage van Koen Meulenaere. Op de vorige plaat 'This is Our Moosic' speelt het kwartet 'Allentown' van Billy Joel, van wie saxofonist Jon Irabagon een fervente fan blijkt te zijn. Elliott is er niet gerust in en lucht zijn hart in de begeleidende tekst: "Jon Loves Billy Joel. That makes the rest of us a little bit uncomfortable."
Wat is er mis met Billy Joel?
Eigenlijk heb ik geen probleem met Billy Joel. Ik hou van veel dingen die hij gedaan heeft en hij is populair op een mainstream, voorspelbare manier, maar net daarom is het ook een guilty pleasure. Op een bepaalde niveau vind ik het eigenlijk echt niet goed, maar ik hou er dus wel van. Jon daarentegen, die houdt er écht van. Eigenlijk voelen we ons dus wat ongemakkelijk, omdat we Billy Joels muziek eigenlijk niet goed mogen vinden, maar het toch doen.
Traditie is voor jou en Mostly Other People Do the Killing duidelijk een essentieel gegeven.
Dat klopt: onze muziek groeit vanzelfsprekend uit onze blootstelling aan traditie en geschiedenis. Ieder van ons is een product van de generatie die volledige toegang tot muziek had. We groeiden op met cd's en andere digitale muziek en konden zo alles horen wat we wilden horen: we hebben de hele geschiedenis binnen handbereik. Zo zijn we allemaal studenten van de jazztraditie, maar ook van de pop- en de klassieke geschiedenis. We proberen geen waardeoordeel te vellen, maar al die invloeden te omarmen. Om even terug te keren naar Billy Joel: we zijn allemaal met zijn muziek opgegroeid en dus heeft hij een invloed gehad op ons muzikale denken, goed of slecht. Het heeft geen zin om dat te ontkennen en zo is Billy Joel voor ons even relevant als Charlie Parker of Duke Ellington. Veel jazzmuzikanten zien de jazzgeschiedenis echter als een enge en niet als een bredere muziektraditie, waarin ook klassiek, pop en alle andere dingen kunnen zitten. In tegenstelling tot veel "traditionele" muzikanten, kiezen wij er dus niet bewust door welke dingen we wel en niet beïnvloed willen worden. Weet je, het vraagt veel inzet om die onbewuste invloeden opzij te duwen. Bijgevolg sloven sommige muzikanten zich uit om slechts beïnvloed te worden door een soort muziek, waarbij ze een hele boel andere dingen negeren.
Heb je je ooit gegeneerd voor een muzikale invloed die onverwacht opdook?
Nee! Een van de aspecten die Peter (Evans, KVM) en ik ontwikkeld hebben, is het bewust spelen van iets waarvan je denkt dat het niet zal werken. In tegenstelling tot altijd maar proberen iets "smaakvol" te spelen, kan het een goed muzikaal idee zijn om iets "smakeloos" te doen. We proberen soms echt het slechtst mogelijke idee te bedenken om het dan ook daadwerkelijk uit te voeren. Of we dan altijd op onze pootjes terecht komen? Nee, want als dat wel het geval was, dan zouden we het niet meer proberen. Deze manier van werken is een van onze mogelijkheden om niet in vaste patronen te belanden. Het is elke keer anders: je weet nooit wanneer iemand iets ongelooflijk dom gaat doen en het nog volhouden ook en op de een of andere manier moeten de anderen er mee om gaan. Een goed voorbeeld is te horen op onze laatste plaat, in de track 'Blue Ball': een abstract stuk met vrije improvisatie en goede texturen waarop Jon plots een jaren '80 nummer van Sheena Easton speelt, heel luid en heel direct ... en niemand van de groep volgt hem daarin. Zo kunnen we in muzikale situaties belanden die je nooit zou bereiken met genoteerde composities: we laten vrije associaties gewoon komen, ook als ze hoegenaamd niets te maken hebben met wat er op dat moment in de muziek gaande is. Peter en ik citeren bovendien geregeld klassieke muziek, passages die mensen moeten spelen wanneer ze auditie doen voor een orkest, maar ook popmuziek. Zo heb ik gedurende een bepaald periode geregeld flarden van 'I Want You Back' van de Jackson 5 gespeeld. We hebben dus een heel repertoire om uit te putten.
Dat heeft precies erg dicht tegen Frank Zappa gelegen?
Die vergelijking gaat zeker op, al zijn ook veel verschillen. Ik heb het gevoel dat hij het deed door echt dingen te componeren. Hij verandert geregeld van stijl naar stijl, klassiek, rock enzovoort, maar doet dat meer door te componeren en vanuit een meer modernistische visie. Het was volgens mij zijn doel om de invloeden samen te brengen in een coherent stuk, terwijl wij proberen ze samen te brengen in een incoherent muziekstuk.
Van stukken gesproken: gelet op de werkwijze die je hiervoor beschreef, lijkt het logisch dat de composities ontstaan door ze te spelen, terwijl jij wel als componist vermeld wordt.
Het klopt dat onze composities vooral evolueren tijdens optredens. Voor 'Forty Fort' zijn we bijvoorbeeld de studio ingedoken, na twee jaar niet gerepeteerd te hebben. We hebben gewoon takes gedaan, maar het ontwikkelen van de muziek gebeurde op concerten. Net daarom schrijf ik jazzstukken – zelfs heel traditionele – omdat die het makkelijkst zijn om uit elkaar te halen. Door de jaren heen ben ik meer en meer geëvolueerd naar vlotte songs die als richtpunt dienen: catchy melodieën en standaardharmonieën. Het voordeel daarvan is, dat wanneer we in een vrije improvisatie belanden, we ook weer snel samen kunnen komen, gewoon wanneer iemand beslist om naar de geschreven compositie terug te keren. Toch moet ik er bij vermelden dat, zelfs wanneer we genoteerde muziek doen, we de noten niet altijd juist spelen. Het mag best wat slordig zijn, want als we allemaal exact zouden spelen wat er staat, dan zou dat voor ons slecht klinken. Bij ons speelt niemand gewoon wat uitgeschreven is, het maakt altijd deel uit van iets groters.
Zoals je zelf al aangeeft, duiken er geregeld vrij geïmproviseerde stukken op, waarbij de sound belangrijker lijkt dan melodie en harmonie.
Vaak gaat het zelfs helemaal niet over melodie en harmonie. We zoeken inderdaad naar een sound, zoals je zelf zegt, iets wat komt uit de vrije, niet idiomatische improvisatie van mannen als Evan Parker en Derek Bailey. Toen Peter en ik naar New York verhuisden, speelden we in enkele groepen die louter vrije improvisatie speelden. Hij doet dat nu nog veel, ik minder.
Daarnaast valt op dat je composities vaak verwijzen naar bluesy en soulachtige muziek die zo bekend is van een hele reeks Blue Note platen.
Dat is een voorbeeld van zo'n invloed in het onderbewuste. Mijn vader is een grote jazzfan en zijn grote belangstelling gaat uit naar hardbop van laten we zeggen 1957 tot wat Ornette Coleman, Cecil Taylor en het Art Ensemble of Chicago in de jaren '60 deden. Ik groeide dus op, omringd door de muziek van Art Blakey en de Jazz Messengers, John Coltrane, Sonny Rollins, Wayne Shorter en dat soort muzikanten. Die dingen duiken inderdaad steeds weer op wanneer ik nu componeer. Hoe hard ik ook probeer: altijd wordt het weer Horace Silver. Wat dan ook weer niet zo erg is, natuurlijk.
Eerder zei je dat je open stond voor popmuziek, maar heel expliciete verwijzingen naar deze muziek zijn er (bijna) niet te horen.
Nee, maar we zijn dan ook een jazzband. Ondanks alles wat ik daarstraks vertelde, blijft de kern bij ons zuivere jazz. Veel van wat we doen is direct gelinkt aan wat er gebeurde in de jaren '60 (late Coltrane, het Art Ensemble, Muhal Richard Abrams) en de mainstreamdingen van de jaren '50. Dat maakt laten we zeggen 90% uit van wat we doen. Daarbij komt alle popmuziek die we ondertussen gehoord hebben. Vorig jaar had Peter bijvoorbeeld een periode waarin hij bij elk optreden vroeg of laat met een reggaetonbeat op de proppen kwam. Op onze nieuwste plaat citeer ik dan weer 'Woo-Hah' van Busta Rhymes, en wanneer we in de chaotische passages belanden, ga ik vaak te leen bij de baslijnen van pop- en hiphopsongs van de jaren '90. We hebben ooit eens een show in Chicago gespeeld, waar nogal wat om gelachen werd door de locale scene, omdat Kevin (Shea, KVM) en ik vijf minuten lang in een discogroove terecht kwamen. De aanwezige muzikanten vonden dat echter lang niet zo grappig als wij. Doorgaans zijn de popdingen echter niet de meest prominente invloeden, maar ze komen wel spontaan op tijdens het proces. Ik probeer ze er ook niet uit te halen, maar zoals ik al zei: we blijven in essentie wel een jazzgroep, geen ensemble dat alles tegelijk speelt, op gelijke voet.
Nieuw op 'Forty Fort' is de rol van de elektronica, maar die klinkt niet meteen erg essentieel, alsof de plaat zonder die inbreng eigenlijk dezelfde geweest zou zijn.
Daar ben ik het niet mee eens. Op sommige momenten speelt de elektronica de rol van de drums en levert die gewoon een extra laag. Op andere momenten is de elektronica zo drastisch verschillende van de andere dingen, dat het een ander niveau van weirdness aanboort, waar we naartoe kunnen. Ik denk dan aan 'Round Bottom, Square Top', waar de twee blazers een shoutchorus spelen, terwijl Kevin er een didgeridoosample en een tablagroove tussengooit. De elektronica levert hem dus extra mogelijkheden op die hij dan naar ons kan kaatsen. Live wordt de elektronica meer gebruikt en dat betekent dat we nog meer in het rond kunnen springen als ensemble. Op de plaat is de elektronica inderdaad minder prominent aanwezig. Kevin heeft zijn drumpad slechts gebruikt op een van de drie sessies waaruit 'Forty Fort' samengesteld werd en veel tracks dateren dan ook nog van voor hij dat apparaat begon te gebruiken.
In de liner notes van de vorige plaat 'This Is Our Music' vermeld je dat je in een coverband speelde. Doe je dat nog steeds?
Af en toe, maar nu hebben we al enkel maanden niet meer gespeeld. De groep ontstaat wanneer Jon, Peter en ik in New York zijn en Kevin niet – wat eerder regel dan uitzondering is. Dan zoeken we een andere drummer, een gitarist en wat extra blazers en dan spelen we als een '80s rockgroep, met transcripties van hilarische popsongs, gemaakt door Jon.
Weer Jon, hij is toch blijkbaar wel een speciaal element in het geheel?
Dat is ook zo, maar we beseften dat eigenlijk niet toen we als groep begonnen te functioneren. Bovendien heeft iedereen van Mostly Other People Do the Killing een eigen achtergrond. Jon is de meest "mainstream" muzikant, maar tegelijkertijd een verzameling invloeden die elkaar doorgaans uitsluiten: hij is een straight saxofonist die ook '80s pop en vrije en experimentele muziek speelt. Hij past in geen enkel plaatje en daarom hebben critici het wel eens moeilijk om over zijn muziek te schrijven: zijn projecten zijn heel divers. De meeste jazzmuzikanten van de recente generaties als Roy Hargrove,, Branford Marsalis, Joshua Redman of Kenny Garrett, hebben zich op een ding gefocust en dat is hun geluid geworden. Jon heeft er bewust voor gekozen om dat niet te doen. Peter speelt beter jazz dan zowat iedereen, maar is natuurlijk vooral bekend voor zijn vrije improvisatie. Daarnaast speelt hij ook nieuwe muziek met het ensemble ICE en klassieke muziek, ook in orkesten. Kevin is dan weer zowat constant op tour met verschillende groepen en heeft een visie op ritme en tijd die weinig plaats laat voor vaste beats. Eigenlijk is hij gewoon tegen een herhaalde groove, wanneer die meer dan een paar seconden te horen is. Ik van mijn kant schrijf al die rare jazzstukken (in het verleden ook pop, kamermuziek en voor experimenteel theater), verzamel jazzplaten en probeer naar alles te luisteren wat er bestaat.
Op je website is een track met een klassiek kwartet te horen, inclusief piano, een opname die eerder traditioneel klinkt. Doe je dat nu nog?
Ik zou dat nog willen doen, als ik de tijd en de energie had. Deels omwille van mijn opleiding en mijn opvoeding, heb ik een zwakke plek voor straight ahead jazz, inclusief zo'n typische bassistenaandrang om hard te swingen en strak vier noten per maat te spelen. Dat geeft me nog steeds veel voldoening. Vlak na mijn opleiding heb ik in een bigband in Cleveland gespeeld waarvan het repertoire vooral bestond uit swingmuziek uit de jaren '30 en '40. Dat betekende exact spelen, de hele avond lang en dat vond ik geweldig. Swingen blijft een primitief plezier, maar met een drummer als Kevin is dat natuurlijk niet mogelijk.
Met Peter Evans speel je samen in meerdere groepen.
Wat dat betreft ben ik de tel kwijt. Momenteel vinden we elkaar in Mostly Other People Do the Killing en Charlie Evans' kwartet And the Language Of, maar vroeger speelden we samen in nog andere groepen, vier of vijf, denk ik, waaronder zijn kwartet. Peter en ik hebben elkaar ontmoet in 1998 of 1999 en hebben samen gestudeerd. Tijdens die jaren hebben we samen een huis betrokken en een jaar nadat ik naar New York verhuisde, kwam hij in dezelfde buurt wonen. Ook Jon woont maar een paar blokken ver. We komen elkaar bij manier van spreken tegen wanneer we boodschappen doen.
Voor je bas speelde, was je trombonist, maar je bent overgeschakeld omdat je een snaarinstrument wilde bespelen?
Dat was eigenlijk niet zo bewust. Ik begon als twaalfjarige met trombone en toen ik dertien was wilde ik daarnaast ook een instrument bespelen dat niet in een band gebruikt werd, wat dan eigenlijk neerkwam op een snaarinstrument. Aanvankelijk dacht ik daarvoor aan cello, maar via via kon ik een basgitaar krijgen. De switch naar contrabas is er gekomen toen ik zeventien was, om mee te kunnen doen aan de auditie van een zomercursus. Mij vader speelde in zijn jeugd contrabas en hij had bij zijn ouders ergens nog een oud exemplaar staan.
Wat speelde je toen zoal?
Ik was actief in de typische highschool rockbands en luisterde naar Pearl Jam, Soundgarden, Primus, Living Colour, Rage Against the Machine, Red Hot Chili Peppers: de rockdingen van het begin van de jaren '90. Ik heb die platen nog en luister er nog steeds graag naar, hoewel ... het ene al wat meer dan het andere. Een belangrijke invloed toen was Primus. Als vijftien- of zestienjarige begreep ik echter nog niet hoe interessant die groep was. Ik vond de bassist gewoon geweldig (dat vind ik nog steeds) en dat was wat ik wilde spelen. Pas toen ik later terug naar Primus begon te luisteren, viel me op hoe bizar en atonaal die rockmuziek was.
Nu we het toch over rockgroepen hebben: welke "jongere" bands beluister je momenteel zoal?
Wilco, Radiohead, of het vroege werk van de Yeah Teah Yeahs, een groep waar een vriend van me in meespeelt. Daarnaast ben ik ook gefascineerd door hiphop: Danger Mouse, MF Doom of Gnarls Barkley. Ik luister ook vaak naar geïmproviseerde muziek en wat nog actieve groepen betreft heb ik invloeden ondergaan van Sex Mob, Clusone Three, de ICP en Evan Parker. Qua opkomende dingen vind ik moderne hiphop en pop interessant, zoals The-Dream of New Yorkse undergroundhiphop uit als RJD2: die heeft net twee nieuwe platen uit die wat meer bizar zijn dan zijn oudere werk.
Naast je muziekopleiding heb je ook biologie gestudeerd.
Dat was eigenlijk het echte doel. Toen ik zeventien was, had ik hoegenaamd niet de ambitie om iets in de muziekwereld te gaan doen en als kind as ik al gefascineerd door biologie: een wetenschapsclubje oprichten met mijn vrienden en experimenten doen. Toen het tijd werd om een college te kiezen, werd dat Oberlin, omdat ik daar tegelijkertijd een biologie- en een muziekdiploma kon halen.
Heb je er nu nog iets aan?
(droog) Nee, maar ik vind het nog steeds interessant. Ik heb een half jaar biologie gegeven in de school waar ik nu muziek geef, maar dat is het dan wel.
De platen van Mostly Other People Do the Killing verschijnen op Hot Cup, je eigen label. Was het aanvankelijk de bedoeling om er alleen je eigen werk op uit te brengen?
Aanvankelijk wel. De eerste plaat verscheen in 2001, mijn laatste jaar als student. Ik moet dan ongeveer tweeëntwintig geweest zijn en Peter, die er ook op te horen is, negentien. Ik was van plan om naar New York te trekken en uit gesprekken met muzikanten had ik begrepen dat het belangrijk was een opname te hebben als visitekaartje, om te laten horen waar je mee bezig bent. Ik mixte en masterde de plaat en liet ze persen op 500 exemplaren of zo. Op dat moment was Hot Cup niet meer dan een naam die er als label opgeplakt werd. Over de jaren groeide het echter en geleidelijk aan verscheen er ook muziek van anderen, op een meer professioneel niveau.
Tweeëntwintig is toch eerder jong om zelf al je releases te regelen.
Zo heb ik het nooit bekeken. Vergeet niet dat Lee Morgan achttien jaar oud was toen hij bij John Coltrane speelde en Tony Williams pas zeventien toen die bij Miles Davis terecht kwam. Daarnaast had je in de jaren '50 en '60 heel wat tieners en vroege twintigers die erg succesvol waren, zoals Booker Little, Clifford Brown of Scott LaFaro. Al die gasten stierven voor ze dertig waren, maar ze werden gecanoniseerd als de beste muzikanten ooit. Historisch gezien is een jonge leeftijd dus geen hinderpaal om muziek te maken. In mijn geval: ik dacht er niet bij na. Ik had wat stukken en die wilde ik vastleggen. Om daarvoor demo's te beginnen rondsturen naar labels had ik geen zin en geen tijd, zeker niet gelet op de bescheiden jazzwereld en de staat van de wereldeconomie. Oberlin had bovendien een studio en een vriend van mij was geluidstechnicus, dus hebben we de opname heel goedkoop kunnen realiseren. Zo goedkoop zelfs, dat ik na een jaar verkopen op optredens en in enkele winkels de kosten al had terugverdiend. Momenteel zijn er nog maar een tiental exemplaren van de plaat beschikbaar en ik denk dat ik er ga moeten bijpersen. Mensen zijn plots geïnteresseerd, omdat het de eerste opname van Peter Evans en Moppa Elliott is.
Je bent niet het soort muzikant dat zijn jeugdwerk ontkent?
Daarvan heb ik nooit het nut ingezien. Als je nu naar bijvoorbeeld Lee Morgan beluistert, dan zijn de goeie dingen soms diegene, die hij maakte als achttienjarige en de mindere van op zijn achtentwintigste. Wanneer ik nu naar onze eerste opname luister, vind ik uiteraard dat we erg jong klinken, maar ook dat er prachtige momenten op te horen zijn. Dus eigenlijk ben ik er best wel trots op.
Meer over Moppa Elliott (Mostly Other People do the Killing)
Verder bij Kwadratuur
- Peter Evans Quintet - Destination: Void
- Jazz Middelheim 2014 - MikMâäk, Vijay Iyer Sextet, Dave Douglas Quintet, BOAT
- Mary Halvorson Septet - Illusionary Sea
- Mostly Other People Do the Killing - Slippery Rock!
- Jon Irabagon Trio feat. Mark Helias & Barry Altschul
- Peter Evans Trio, Christophe Albertijn & Audrey Lauro
- Peter Evans Zebulon Trio - 3625 (fragment)
- Peter Evans
- Evan Parker ElectroAcoustic Ensemble - Hasselt
- The Ex 33⅓ Years - Brigittinekerk, Brussel
- Jon Irabagon
- JustJAZZIt 2012 - Mostly Other People do the Killing, Jean-Yves Evrard, Eric Thielemans
- Mostly Other People do the Killing - Drainlick (alt. take)
- Peter Evans Quintet - Ghosts
- Jon Irabagon Foxy Trio
- John Butcher, John Edwards & Gino Robair en Talibam! & Alan Wilkinson - Netwerk, Aalst
- Mostly Other People Do The Killing - Round Bottom, Square Top
- Jon Irabagon - Foxy
- Mostly Other People Do The Killing - The Coimbra Concert
- Talibam! With Alan Wilkinson - Dem Ol’ Apple Pie Melodies
- Talibam! With Alan Wilkinson - Let’s Go Hang Out in Tesco
- Peter Evans Quartet - Live in Lisbon
- Jazz Middelheim 2010 – Dag 3
- Electro-Acoustic Ensemble - The Moment’s Energy
- Mostly Other People Do the Killing - Forty Fort
- Mostly Other People Do the Killing - Forty Fort
- Carnival Skin - Carnival Skin