Met de Amerikaanse saxofonist Jon Irabagon halen ze bij Brosella een van de boegbeelden uit de jonge generatie improvisators van de New Yorkse scène naar onze contreien. Hij is voor de gelegenheid vergezeld van de legendarische negenenzestigjarige drummer Barry Altschul die jazzgeschiedenis schreef aan de zijde van o.a. Chick Corea en Anthony Braxton. Toekomst en verleden van de jazz tijdens eenzelfde concert.
New York is nog steeds de hoofdstad van de jazz. Recht uit het hart van deze vibrerende scène komt saxofonist Jon Irabagon. Hij speelde zichzelf in de kijker door de Thelonious Monk International Jazz Competition te winnen (2008) en werd vorig jaar nog genomineerd in de categorie Up and Coming Artist (Tenorsaxophone) van de JJA Jazz Awards. Als lid van Mostly Other People Do The Killing zorgde hij eveneens al voor de nodige buzz.
Pure improvisatie is zijn ding. Luister naar de oerschreeuw ‘Foxy’ (2010, Hot Cup Records) opgenomen met zijn trio (Barry Altschul, Peter Brendler) en je weet duidelijk waar het om draait bij Irabagon. Vorig jaar, tijdens de morning sessions van het jazzfestival van Moers blonk hij uit door zijn inventiviteit en flexibiliteit. Die morning sessions kunnen het best omschreven worden als blind dates van muzikanten die nog nooit samen op een podium stonden. Met zijn Foxy Trio vorig jaar en dit jaar met de hardcore van zijn I Don’t Hear Nothin’ But The Blues Trio (Mick Barr, Mike Pride) maakte hij bovendien op hetzelfde festival een overweldigende indruk. Kortom, Irabagon is de man.
In februari was hij in Brussel te gast in de Beursschouwburg met Mostly Other People Do The Killing. Enkele uren ervoor vond dit gesprek plaats: over Sonny Rollins, jamsessies, Jorge Luis Borges, observeren en improviseren. “Primair blijft dat op een eerlijke wijze muziek maakt.”
In Moers sta je nu al twee jaar na elkaar tijdens de morning sessions te improviseren met muzikanten die je voordien nooit ontmoette. Welk trucje gebruik je?
Er is altijd wel een gemeenschappelijke link. Dat kan variëren van een plaat of een bepaald nummer tot de reputatie van de artiest zelf wiens werk je kent zonder ooit met hem gespeeld te hebben. Centraal staat steeds het vertrouwen dat je in elkaar hebt op dergelijke momenten. Persoonlijk hou ik ervan straight ahead standards te spelen. Die morning sessions in Moers zijn natuurlijk een apart gegeven. Iedereen heeft daar een andere achtergrond. In dergelijke omstandigheden verricht ik vooraf altijd wat opzoekwerk.
Improviseren is volgens sommigen een gift en iets wat je niet kan aanleren. Akkoord of niet?
Je kan het aanleren, gedeeltelijk toch, zoals de feeling en de go-getting. Het is “a matter of being for real”. Improviseren is sowieso geen hobby, je moet er hard aan werken.
Je aanpak van pure improvisatie wordt duidelijk geïllustreerd op ‘Foxy’, een onverbloemde ode aan ‘Way Out West’ van Sonny Rollins. Wat intrigeert je bij hem?
Als je zijn melodieën bestudeert, merk je dat ze heel uniek zijn. Zijn vocabularium mag uit de jaren vijftig stammen maar de energie die zijn werk uitstraalt, is tijdloos. Het klinkt nog steeds even fris allemaal. Luister nog maar eens naar zijn versie van ‘Cherokee’. Die combinatie van intellectuele en fysische energie is gewoonweg adembenemend.
Fysisch sta jij anders ook wel heel scherp. In Moers vorig jaar bestond je concert uit een nummer van vijftig minuten zonder adempauze, net als trouwens je cd ‘Foxy’. Hoe houd je dat vol?
Ik zwem veel en doe wat jogging. Het klopt inderdaad dat ik op een podium fysiek tot het uiterste probeer te gaan in mijn spel. Daarom beweeg ik ook niet veel. Dat vergt allemaal oefening natuurlijk. Ik weet nog goed dat ik een aantal jaar geleden na een dergelijke set van veertig minuten de volgende twaalf uur volledig uitgeput was. Het is een “work in progress where you cut corners physically.” Toen we ‘Foxy’ opnamen, speelden we gedurende anderhalf uur, alles in een take! De bassist zijn handen lagen open en ik was compleet op maar Barry Altschul, die toen achtenzestig was, vroeg laconiek en heel cool of we nog een tweede take wilden. Hij vertelde mij dat ze met Sam Rivers soms tot vier uur aan een stuk speelden en dat waren zeker geen ballads. Hij heeft dus heel wat training achter de rug. Tegenover hem sta ik nog wat achter (lacht).
Hoeveel uren oefen je per dag?
Dit hangt af van mijn tijdschema. Als ik thuis ben in New York is dat vier tot vijf uur, aangevuld met een tweetal uren piano om te componeren. Op tournee ligt dat natuurlijk anders.
New York is duidelijk nog steeds de hoofdstad van de jazz met Brooklyn als centrale broedplaats.
Maar je hebt gelijk dat het tegenwoordig allemaal in Brooklyn gebeurt. Dat is vooral een financiële kwestie omdat de huurprijzen daar nog te betalen zijn. En waar veel artiesten samen zitten, worden natuurlijk kansen gecreëerd. Binnenkort wordt Queens echter het centrum want Kevin Shea (drummer van Mostly Other People Do The Killing, GTB) en ik wonen daar (lacht).
Kunnen we terug spreken van een heuse loftscène zoals in de jaren zeventig?
Dat durf ik niet te stellen. Het is wel zo dat muzikanten van mijn leeftijd in goedkope grote huizen wonen en dat er inderdaad heel wat sessies thuis plaatsvinden.
Hoe belangrijk zijn jamsessies voor jou?
Ik weet dat je verondersteld wordt dat te doen. Toen ik pas toekwam in New York ging ik zes avonden per week naar dezelfde plaats voor een jamsessie en dat drie maanden aan een stuk! Maar het was net alsof ik met mijn hoofd tegen de muur liep. Als ze je niet kennen, moet je wachten tot twee of drie uur ’s morgens eer je aan de beurt bent. In een andere club moest je tien dollar entree betalen, je was verplicht iets te consumeren en ook daar mocht je slechts af en toe wat refreintjes meespelen. Dergelijke jamsessies hield ik dus voor bekeken na een tijdje. Dan is het veel interessanter om thuis bij bevriende muzikanten te spelen.
Maar er is geen publiek aanwezig. Maakt dat geen verschil?
Daar heb je een punt. Toch moet je in beide situaties je verantwoordelijkheid opnemen en niet zomaar in het wilde weg musiceren. In clubs speelden we trouwens meestal enkel voor muzikanten, net als thuis, dus was er uiteindelijk geen meerwaarde.
Op de hoes van ‘Foxy’ staat te lezen “the only limitations are those of the listener”. Wie het niet begrijpt, kan gaan?
Dat wilde ik niet zeggen. Ik bedoel daarmee dat welke ook de standards zijn die je speelt, ze allemaal al eens gebracht zijn. Ik las in die periode veel Jorge Borges. Een van zijn verhalen is ‘The Library of Babel’. In die bibliotheek staan boeken voor elke combinatie van letters, zonder betekenis weliswaar maar die boeken zijn er wel. Standards zijn zowat hetzelfde. Je kan er alles mee doen. Onze beperking is dat al die combinaties mogelijk zijn maar we hebben ze niet allemaal gehoord.
Wat is voor jou het grote verschil tussen Amerikaanse en Europese jazzmuzikanten?
Ik heb daar al veel over nagedacht. Wat de verschillen ook waren, ze vervagen, vind ik. Persoonlijk heb ik geen voorkeur. De referentiepunten verschillen natuurlijk lichtjes. Bij de Amerikanen heb je meer de mentaliteit van dit is Amerikaans en daarbuiten bestaat er niets anders. In Europa zijn ze niet zo extreem en voegen ze er andere dingen aan toe. Dat is een veel gezondere opvatting. Ik ben gelukkig dat ik beide perspectieven kan zien en vergelijken. En het is zo dat er langs beide kanten muzikanten zijn die hun huiswerk maken en anderen die dat niet doen.
Over referentiepunten en perspectieven gesproken, je werkte o.a. met de Noorse hiphopper Tommy Tee. Is dat de toekomst van de jazz?
In elk genre van muziek komen mensen bij elkaar en proberen ze of iets werkt. Primair blijft dat je op een eerlijke wijze muziek maakt. Het is eerder een persoonlijk gegeven, niet een algemene visie die vooropgesteld kan worden.
Heel veel jazzmuzikanten verdiepen zich in filosofische ideologieën en theorieën. Doe jij dat ook?
Niet praktiserend maar ik ben wel vertrouwd met een aantal ideeën. Ook dat is een zeer persoonlijk gegeven. Je moet uitzoeken wat best bij jou past. Idem met religie. Ik probeer op de hoogte te zijn en pik overal iets mee.
Je kreeg al verschillende onderscheidingen. In hoeverre heeft dat een invloed op jou en volg je ook nauwlettend op wat er over jou geschreven wordt?
Het is natuurlijk cool dat ik die prijzen krijg en dat er artikels verschijnen, maar het is tegelijkertijd ook een val als je niet oplet. Ik probeer vooral iets uit te brengen waar ik achter sta. Een cd is sowieso een momentopname. Een aantal van mijn platen is misschien niet volledig uitgewerkt zoals het hoort maar zo voelde ik het aan op dat moment. Zoals ik daarnet ook al zei, het is allemaal een work in progress.
Met de hoes van ‘Foxy’ lijkt het wel dat je wil aantonen dat jazz ook sexy is.
Sommigen zeggen dat het seksistisch is! Mijn antwoord is dan dat Sonny Rollins geen cowboy is (Rollins poseert op die hoes als cowboy, GTB)! Mijn roommate die op de hoes staat, is ook geen professioneel fotomodel. Bekijk het als een knipoog naar de platen uit de jaren vijftig van o.a. Miles Davis met vrouwen op de cover. Was dat politiek correct of niet? Nu kan je dat blijkbaar niet meer doen.
Ben je echt iemand die alles observeert zoals ‘The Observer’, de titel van je cd uit 2009 laat vermoeden? Op je blog neem je trouwens een aantal stellingen in o.a. over de muziekindustrie.
Observer is een bijnaam die Dick Oatts mij gaf. Hij is een ongelooflijke leraar met een warme persoonlijkheid. Toen ik die titeltrack schreef, dacht ik aan zijn woorden. Maar jij bent ook juist als je zegt dat ik geëngageerd ben. Daarbij aansluitend wil ik de volgende jaren mijn werk verder zelf uitbrengen maar wel op een zeer selectieve manier. Het aanbod is al veel te groot.
Waarom koos je voor tenorsaxofoon?
Altsaxofoon en tenorsaxofoon zeggen verschillende dingen. De alto is mijn vriendin, de tenor is mijn drinking buddy en mijn beste vriend. Ik probeer beide zoveel mogelijk te gebruiken. Ze vullen elkaar aan en weerspiegelen elk een ander aspect van mezelf. Momenteel studeer ik sopraansaxofoon. Klarinet heb ik trouwens ook nog geleerd.
Wat mag een saxofonist nooit doen?
Nooit is een lange tijd. “Never pigeonhole yourself”. Sommigen geraken er weliswaar mee weg. Nabootsen moet je zeker niet doen, wees jezelf. Hoe langer ze moeten raden wie je bent, hoe beter.
Daarom dat je af en toe ook wel eens in de begeleidingsband van Michael Bublé speelt?
Het is een andere wereld, maar het is fijn omdat ik er maar te gast ben. Belangrijk voor mij is dat daar muzikanten tussen zitten met wie ik anders nooit zou kunnen spelen. Het is echt een steengoede bigband en Michael is echt heel genereus, dus waarom niet. Geen pigeonholing zoals ik zei.
Hoe kies je de muzikanten met wie je werkt?
Wat mijn groepen betreft, is het criterium dat ze een eigen ding hebben dat daarom niet noodzakelijk overeenstemt met mijn ding. Ze moeten een individuele identiteit bezitten maar ook kunnen instuderen.
Welke plaats heeft de groep Mostly Other People Do The Killing in je repertoire?
Dat is een geval apart. We zijn al een lange tijd samen in dezelfde bezetting. We hebben veel gereisd in een kleine bestelwagen en dikwijls opgetreden voor weinig geld. Nu staan we soms op grote festivals maar zonder die hechte band van in het begin was het nooit waar geweest. We praten ook over alles heel open, zelfs over wat fout ging. In Amerika kan dat haast niet meer, ze durven elkaar niet te kwetsen.
Naar Brosella kom je met Barry Altschull. Wat brengen jullie?
Het materiaal van ‘Foxy’ maar dan zonder bas. Ik schrijf tevens nieuwe nummers voor ons twee.
Het concert in Brussel is in openlucht. Heeft dat een invloed op de samenstelling van je setlist?
Met Barry maakt dat geen verschil. We hebben geen setlist, hij schat het publiek perfect in. Op het moment zelf passen we ons wel aan.
Meer over Jon Irabagon
Verder bij Kwadratuur
- Jazz Middelheim 2014 - MikMâäk, Vijay Iyer Sextet, Dave Douglas Quintet, BOAT
- Mary Halvorson Septet - Illusionary Sea
- Mostly Other People Do the Killing - Slippery Rock!
- Jon Irabagon Trio feat. Mark Helias & Barry Altschul
- JustJAZZIt 2012 - Mostly Other People do the Killing, Jean-Yves Evrard, Eric Thielemans
- Mostly Other People do the Killing - Drainlick (alt. take)
- Jon Irabagon Foxy Trio
- Mostly Other People Do The Killing - Round Bottom, Square Top
- Jon Irabagon - Foxy
- Mostly Other People Do The Killing - The Coimbra Concert
- Mostly Other People Do the Killing - Forty Fort
- Mostly Other People Do the Killing
- Mostly Other People Do the Killing - Forty Fort