Toen John Parish in 1998 zijn allereerste soloplaat uitbracht – een soundtrack bij de Belgische film 'Rosie' – was hij al bijna twee decennia actief als producer en muzikant. Zijn eerdere samenwerkingen met indierock-icoon PJ Harvey hadden hem al een aardige bekendheid opgeleverd in het muzikantenmilieu, en de voorbije jaren vonden ook Grote Namen als Tracy Chapman en Eels de weg naar z'n producersvaardigheden. Gelukkig zag Parish hierin geen motief om zijn aandacht voor minder bekende groepen te laten verslappen: in 2003 producete hij 'I Like Girls in Russia' van het Gentse collectief Thou, en ook voor de Italiaanse singer-songwriter Cesare Basile nam hij plaats achter de studioknoppen – niet onmiddellijk "mainstream"-artiesten dus. Sinds 'Rosie' is Parish overigens altijd een beetje in België "blijven plakken": vorig jaar begeleidde hij de acteurs van het Stan-gezelschap op gitaar tijdens de voorstellingen van hun toneelstuk 'Zien en Zien', waarvoor hij ook de muziek had gecomponeerd. Ondertussen vulde Parish zijn solo-discografie verder aan met het instrumentale album 'How Animals Move' (2002), en sinds anderhalve maand ligt ook het gloednieuwe 'Once Upon a Little Time' in de winkelrekken. Voor deze laatste cd werkte hij samen met voornamelijk Italiaanse en Franse muzikanten, en de opnames vonden plaats in Italië, Engeland en Denemarken – de "Europese gedachte" is voor deze Brit dus verre van een loos begrip.
Op z'n website stelt Parish dat hij de bedoeling had om met 'Once Upon a Little Time' een plaat te maken die "soms serieus, soms frivool, soms mooi en soms lelijk" zou zijn. Daarin is hij ruimschoots geslaagd, want het album valt absoluut niet onder één noemer te brengen: up-tempo popsongs als 'Sea Defences' en 'Kansas City Electrician' – waarin regelmatig stekelige gitaarriffjes opduiken – staan er zij aan zij met verstillende, minimalistische instrumentals als 'Salò', 'Water Road' en 'Stranded'. Door dit antagonisme in de klankkleuren en de emotionele sferen, roept de cd onvermijdelijk reminiscenties op aan Parish' vorig werk: met de soundtrack van 'Rosie' wierp hij de luisteraar ook al heen en weer tussen extravertie en broze melancholie. Parish evoceerde er op een prachtige manier de gespleten innerlijke leefwereld van het filmhoofdpersonage mee – Rosie is een prille tiener die, als reactie op haar grauwe sociale situatie, voortdurend in sprookjesachtige fantasieën wegvlucht. De jury van de Bonn International Film Music Biennale 1999 was niet doof voor de kwaliteiten van de 'Rosie'-muziek, en schonk er Parish de "Special Jury Prize" voor: geen onbetekenende prestatie voor iemand die tevoren nooit soundtracks had gecomponeerd. Alvorens het onderwerp van zijn nieuwste cd aan te snijden, loont het dus zeker de moeite om Parish even te vragen hoe hij terugkijkt op de samenwerking met regisseuse Patrice Toye, acht jaar geleden.
Op je website staat dat je het componeren en het inspelen van de muziek voor 'Rosie' een erg bijzondere ervaring vond: je was namelijk "verplicht" om je volledig te laten leiden door de beelden, aangezien de dialogen in het Nederlands waren – een taal die je niet spreekt. Was die taalbarrière echt op geen enkel moment hinderlijk? Wil je als soundtrackschrijver niet weten wat de filmpersonages precies zeggen?
Het stoorde me absoluut niet dat 'Rosie' in het Nederlands was: ik heb intens van die taal genoten. In mijn oren had ze een zachte, breekbare en muzikale klank, en ik beschouwde de dialogen dan ook als een integraal onderdeel van de muziek die ik aan het schrijven was. Hoewel ik de gesproken woorden niet begreep, wist ik dankzij Patrice waar elke scène in essentie over ging: ze heeft de hele film behoedzaam met me doorgenomen. Ik kan me moeilijk inbeelden dat 'Rosie' door iemand anders dan Patrice gemaakt zou kunnen zijn – het was heel erg "háár" film.
Onlangs vertelde je in een radiointerview met de VPRO dat je opnieuw aan een soundtrack bezig bent, deze keer voor een Nederlandse tv-serie ('Circus Waltz', uitzending september 2006). Je voegde eraan toe dat je "nog maar enkele ruwe montages" had gezien, maar dat de beelden je alleszins al aanspraken. Hoe ervaar je tijdens het soundtrackschrijven de relatie tussen beeld en dialoog?
Dat verschilt enorm van film tot film. De ene wordt gedreven door de dialogen, de andere steunt vooral op de beelden. Als ik de taal van de film niet machtig ben, is het logisch dat de dialogen van secundair belang voor me worden: ik ga me dan vooral focussen op de sfeer die de beelden uitstralen. Ik schrijf mijn muziek trouwens altijd intuïtief, waardoor het een voordeel is als me kan baseren op de "mood" van wat er op het scherm verschijnt.
Over naar je nieuwe cd. In hetzelfde VPRO-interview zei je dat die "helemaal anders" moest klinken dan je vorige solo-album 'How Animals Move', omdat "het weinig zin heeft om jezelf te herhalen". 'Once Upon...' is inderdaad een heel ander soort plaat dan 'How Animals Move', maar vind je niet dat er ook een grote continuïteit is doorheen je solowerk? Je hebt een erg distinctieve gitaarstijl, en in verschillende nummers duikt eenzelfde, melancholisch klinkende akkoordenprogressie op. Die akkoordenreeks is te horen in de nieuwe songs 'Water Road' en 'The Last Thing I Heard Her Say', maar ze is ook aanwezig in het centrale thema van 'Rosie'. Kan je je erin vinden als ik je vergelijk met een schilder die tal van technieken beheerst en die verftubes in alle kleuren van de regenboog ter beschikking heeft, maar die toch telkens weer naar hetzelfde paar basiskleuren teruggrijpt?
Ik vermoed dat we allemaal onbewust door bepaalde dingen, geluiden en kleuren worden aangetrokken... Gevoelsmatig vind ik 'How Animals Move' en 'Once Upon...' twee heel verschillende platen, maar ik hoop dat er toch ook een soort samenhang is: een soort merkteken waardoor je hoort dat ze allebei door mij gemaakt zijn – zij het dan wel met de hulp van twee compleet verschillende begeleidingsgroepen. En natuurlijk heb ik een bepaalde manier van gitaarspelen – da's heel belangrijk voor me. Ik ben absoluut geen virtuoos, en het is ook niet mijn bedoeling om er één te zijn, maar als gitarist wil ik wel een eigen, herkenbare sound hebben.
Ben je een "gitaarverzamelaar" die z'n hele collectie telkens meeneemt naar de opnamestudio, of heb je genoeg aan één favoriet studio-instrument?
Ik heb een paar gitaren: een '65 Fender Jazzmaster, een '56 Gretsch Streamliner, een oude National-dobro uit de jaren dertig en een akoestische Gibson LG uit '65. Je kan ervan op aan dat die allemaal op de nieuwe plaat zijn terechtgekomen. M'n favoriete versterkers zijn van Vox: de AC30 en de AC15.
Op 'Once Upon...' wissel je songs met een prominente drumbeat af met quasi drumloze instrumentals. Een recensent van het Amerikaanse Harp Magazine scheef daarover: "Parish is on surest footing when he and his band aim for a groove, not a mood." Vind je het niet jammer dat de meeste luisteraars muziek prefereren met een luid gemixte rimesectie? Veel mensen zijn immers geneigd om rustige, instrumentale muziek snel te bestempelen als weinig interessante "filmmuziek".
Ik kan niemand commanderen wat hij of zij over mijn muziek moet denken, of op welke wijze mijn werk moet worden geïnterpreteerd. Veel mensen associëren instrumentale, "ondansbare" muziek automatisch met "soundtrackmuziek", waarschijnlijk omdat er ze normaal gezien alleen via film mee in contact komen. Da's ok voor mij: het is een manier om muziek in verschillende hokjes op te delen, en dat doen we uiteindelijk allemaal – en niet alleen als het om muziek gaat. Waaraan ik me soms wél erger zijn luie journalisten, die alleen maar een promotietekst van de platenfirma herschrijven in de gedaante van een "recensie". Je hebt dan zoveel van je tijd en je ziel in het maken van een cd gestoken, en dan "skipt" die recensent daar op tien, vijftien minuten door. Maar zo werkt het nu eenmaal: als je niet meeloopt met de trendy stijl van het ogenblik, of als je geen major commercial act bent, zullen de media hoogstwaarschijnlijk niet al te veel tijd aan je spenderen. Maar eigenlijk heb ik niet echt te klagen: ik heb altijd een redelijk goede aandacht gekregen in de pers.
'Somebody Else' is één van m'n favoriete tracks op je nieuwe plaat. Het is ook de enige die je niet zelf hebt geschreven: de auteurscredits vermelden Kevin Hunter.
Dat is een singer-songwriter uit Los Angeles, ik denk dat hij als broodschrijver werkt voor Amerikaanse "major"-artiesten. Enkele jaren geleden ontmoette ik hem op een soort songwritersconferentie in Frankrijk, en daar heeft hij me een demo-cd gegeven met een hele hoop nummers op. De meeste vond ik pretty great, maar voor zover ik weet heeft hij ze nooit gereleased. Ze waren ook nogal onalledaags – waarschijnlijk dacht hij daarom dat ik er wel van zou houden. In elk geval, sinds die tijd heb ik altijd gewacht op een kans op 'Somebody Else' te coveren...
Het nummer doet me op een aantal vlakken denken aan Leonard Cohen. Je zingt erop met een typische, lage Cohen-stem, zo'n beetje dissonant tégen de melodie in. Ook als je optreedt met Songs With Other Strangers (een gelegenheidsgroep waarin Parish samenspeelt met o.a. Stef Kamil Carlens en ex-Bad Seeds-lid Hugo Race) cover je enkele songs van Cohen. Heeft hij je sterk beïnvloed?
Eigenlijk ben ik helemaal niet zo vertrouwd met Cohens werk, dus een invloed is hij zeker niet. Maar ik hou wel van de paar zaken die ik van hem gehoord heb, en met Songs With Other Strangers coveren we inderdaad een aantal van z'n nummers. Maar mijn echte invloeden zijn te talrijk en te onvergelijkbaar om allemaal op te noemen: doorheen de jaren heb ik met zoveel fantastische artiesten en songwriters gewerkt, en die samenwerkingen hebben allemaal hun sporen nagelaten op m'n eigen manier van schrijven.
Er lijkt ook wat verwantschap tussen 'Somebody Else' en 'I Want You (She's So Heavy)' van de Beatles: die track eindigt ook met een geluidsmuur van "witte ruis" die plots abrubt wordt afgebroken. Een opzettelijke knipoog?
Nee, da's puur toeval. Maar je bent zeker niet de eerste die me zegt dat het einde van die song hem doet denken aan de Beatles.
Een paar vragen over de lyrics. In 'The Last Thing I Heard Her Say' zing je: "I was in the water when you grabbed me from behind / your arms around my neck / it was more than fifteen years / since you or me left". Je bent in een zwembad, en onverwachts verschijnt een oude liefde in het water. Je praat er wat mee, maar plots zwemt ze weg om nooit meer terug te komen: het lijkt wel een droomscène. Door het indringende, fysieke contact met een natuurelement hebben veel zwemmers het gevoel dat ze zich even van de buitenwereld kunnen afsluiten: gebruik ook jij het water als metafoor voor een vlucht uit de realiteit?
Het is heel moeilijk om over specifieke teksten te spreken, want ze hoeven niet voor iedereen dezelfde betekenis te hebben. Grappig genoeg is die song inderdaad op een droom gebaseerd: ik droomde dat ik in een zwembad was en er een oude vriendin ontmoette. Maar daarna gaat de tekst over naar andere dingen, zoals herinneringen aan een voorbije jeugd... Die song is een soort verering van de nostalgie.
In 'Kansas City Electrician' laat je het hoofdpersonage zeggen: "I don't care about another El Niño". Ik zoek waarschijnlijk naar diepere betekenissen die er niet zijn, maar is dat zinnetje toch geen subtiele verwijzing naar de onverschilligheid van veel mensen omtrent het broeikaseffect – waar het El Niño-verschijnsel een gevolg van is?
In feite is de tekst van dat nummer aanzienlijk ouder dan de andere lyrics op het album. Hij dateert van ongeveer '97-'98, en toen leek de global warming nog lang niet zo'n urgent probleem als vandaag het geval is – hoewel het debat natuurlijk wel al werd gevoerd. Waarschijnlijk heb ik in die tijd voor het eerst van het El Niño-fenomeen gehoord. Er zit inderdaad geen diepgaande betekenis achter, ik heb die woorden gewoon gebruikt voor een cheap rhyme. Maar betekent niet dat ik het niet walgelijk vind dat er op internationaal vlak zo weinig wordt gedaan om de vervuiling van onze planeet een halt toe te roepen. En ik ben méé verantwoordelijk voor die problematiek – je weet wel, als muzikant moet ik van de ene plaats naar de andere vliegen... 't Is een kwestie waar ik op dit eigenste moment mee worstel.
Tot slot: vorig jaar vroeg De Standaard aan Bart Vincent van Thou of hij wist waarom je je zo vaak in België ophoudt. Hij antwoordde: "Ik weet dat Parish verzot is op mensen die niet meegaan in de stroming, en die vindt hij in België. Onze dwarsheid trekt hem aan." Is de zoektocht naar "koppige" muzikanten de drijfveer die je constant de landsgrenzen – deze keer naar Italië – doet overschrijden? Van Britse bands heb je immers al meermaals gezegd dat je ze te imagogericht vindt om mee samen te werken.
Ik ga niet zozeer op zoek naar koppigheid, maar wel naar mensen die verlangen om hun éigen ding te doen, mensen die koud blijven bij trends van het moment. Het zijn die kwaliteiten die me in de richting hebben gedreven van de Italiaanse en Franse muzikanten die m'n nieuwe band vormen. Je vindt die attitude natuurlijk ook wel bij bepaalde Britse muzikanten – mijn vorige begeleidingsgroep was volledig Brits – maar ik heb toch de indruk dat de "alternatieve muziekscene" veel minder modebewust is in Italië en België dan in Groot-Brittannië. Vandaar ook mijn grote interesse voor muzikanten uit het buitenland.
Selectieve discografie John Parish: 'Dance Hall at Louse Point' (met PJ Harvey) (cd / Island) – 1996 'Rosie' (cd / Swarf Finger) – 1998 'Souljacker' (als producer van een Eels-album) (cd / Universal / Universal) – 2002 'How Animals Move' (cd / Thrill Jockey / Bang!) – 2002 'I Like Girls in Russia' (als producer van een Thou-album) (cd / HA') – 2004 'Once Upon a Little Time' (cd / Thrill Jockey / Bang!) – 2005