Dit najaar viert Joe McPhee zijn 75ste verjaardag. SoundinMotion vzw zette hem in 2014 daarom twee keer op de affiche. Een eerste concert met het jonge powertrio Universal Indians vond plaats in juni, terwijl McPhee in oktober het podium zal delen met Chris Corsano. Een gesprek met een cultfiguur uit het freejazzmilieu.
Je bent een multi-instrumentalist, die…
Ik hou niet van die term, maar ja, ik speel zowel koperblaas- als rietblaasinstrumenten.
Je begon op trompet als ik me niet vergis.
Klopt. Mijn vader was trompettist toen ik acht jaar oud was en hij wilde dat ik ook trompet zou spelen. Ik was op dat moment meer geïnteresseerd in sport, maar hij bleef aandringen om het te proberen.
Klikte het meteen?
In het begin niet, want ik wilde liefst op straat gaan spelen met mijn vrienden. Mijn vader was echter een goede leraar en liet me bepaalde muziek horen waardoor ik ging beseffen dat een instrument spelen misschien toch interessanter was dan ik op voorhand had gedacht.
Kwamen de saxofoons veel later?
De tenorsax kwam pas in het vizier toen ik achtentwintig was, nadat ik de muziek van Albert Ayler had gehoord. Het geluid van zijn sax intrigeerde me. Uiteraard voelde ik ook wel wat voor de muziek van John Coltrane, Ornette Coleman en Eric Dolphy - de muziek die na de bebop kwam dus want die vond ik het meest interessant - maar die klank van Ayler op tenorsax inspireerde me om het ook een keertje op dat instrument te proberen.
En de andere instrumenten die je speelt, zoals de ventieltrombone?
Er zitten verschillende verhalen achter de verschillende instrumenten. Zo behoorde de ventieltrombone die ik speel toe aan mijn goede vriend Clifford Thornton, met wie ik voor het eerst een album opnam. Zijn instrument raakte in 1971 zoek in New York - hij zei dat het uit zijn wagen was gestolen. Enkele jaren laten, in 1979, kwam ik op het idee om ventieltrombone te gaan spelen. Toen ik in de winkel naar zo'n instrument vroeg, zei de bediende dat ze enkel een Duits exemplaar in huis hadden. Dat vond ik nogal vreemd omdat de courante instrumenten veelal die van "King" of "Conn" waren. Toen ik trombone zag wist ik meteen dat het die van Clifford was, ik was er namelijk bij toen hij zich dat instrument had aangeschaft in Duitsland. Ik kocht het dan maar opnieuw en wilde het terug aan Clifford geven maar hij weigerde omdat hij ondertussen al een ander type speelde. Dat is de trombone waar ik nu dus nog altijd op speel.
Gedurende een uitgebreide periode in je carrière, speelde je vooral in Europa en amper of niet in de Verenigde Staten. Hoe kwam dat?
Eerst en vooral woonde ik niet in een van de grote centrumsteden zoals Chicago, Boston of New York. Ik woonde in Poughkeepsie, een kleine stad ten noorden van Manhatten. Daar speelde ik in een band die soul-, rock- en funkachtige muziek speelde. 's Zondags waren er altijd jamsessies en daar probeerde ik altijd wat jazz binnen te brengen. Toen ik dat voor het eerst als saxofonist probeerde had ik het instrument amper twee dagen aangeraakt. Ik wilde koste wat kost die sound van Albert Ayler kunnen creëren. Wat ik daar liet horen had als gevolg dat ze me vroegen om nooit meer terug te komen met die sax, wat ik dus jaren ook niet meer deed. Ik was daarentegen wel altijd welkom met mijn trompet. Diezelfde kerels die me toen vriendelijk hadden verzocht om op te rotten met mijn tenorsax, huurde ik een jaar later wel in voor de opname van mijn eerste album 'Underground Railroad'. Ze hadden immers gelijk dat ik toen absoluut afschuwelijk klonk en ik ben ze dankbaar dat ze mij daarop hebben gewezen.
In de vroege jaren zestig zat ik dan wel gedurende jaren in een army band in Duitsland, maar ik ging pas in 1975 voor het eerst naar Europa met als enige doel muziek te spelen. Dat was met John Snyder, die toen een kolossale Arp synthesizer meezeulde op tournee. Dat was een erg speciaal gebeuren want we werkten ook met tape loops en John gebruikte een ribbon controller (een keyboard dat lijkt op een gitaarhals waardoor men glissandi kan spelen, JC) om de synth aan te sturen. Daarmee speelde we muziek van Ornette Coleman maar ook eigen werk van John en mij. Dat was onze eigenlijke introductie in Europa en daarna ben ik min of meer blijven hangen.
Je hebt zelf al een klein bruggetje gemaakt naar verschillende groepen die je Survival Unit noemt, want vroeger heb je binnen deze context ook met tape loops gewerkt.
De inspiratie daarvoor kwam grotendeels vanuit die samenwerking met John Snyder. Het begon allemaal toen enkele muzikanten waar ik veel mee speelde niet waren opgezet met de richting die mijn muziek uitging. Tegelijk twijfelde de bassist of hij in de politiek zou stappen (wat hij niet veel later effectief deed) en de pianist was noodgedwongen meer met zijn gezin bezig. Om dat allemaal op te vangen speelde ik live dan maar met tapes die ik had ingespeeld en dat was mijn Original Electronic Survival Unit. In 1971 vormde ik dan de tweede versie van de Survival Unit, waarmee ik de live-opname 'At WBAI's Free Music Store, 1971' uitbracht. Dat was een kwintet, met opvallend genoeg geen bassist.
Is er vandaag nog plaats voor elektronica in je muziek?
Zeker. Ik ben gedurende lange tijd betrokken geweest bij de muziek van Pauline Oliveros, die ik beschouw als een grote innovator in de wereld van de elektronische muziek. Ook het concept dat ze deep listening noemt interesseerde me als filosofie heel erg. Recent heb ik ook nog 'My Undocumented Alien Clarinet' opgenomen, waarop ik zowel klarinet als synthesizer speel, gekoppeld aan wat tape loops. Het is nog niet uitgebracht maar ik hoop wel dat dat ooit gebeurt. Ik bracht ook wat elektronica binnen in het NU Ensemble van Mats Gustafsson, waar ik wat synthesizer speel in een stuk opgedragen aan Little Richard. De plaat van die groep wordt uitgebracht in oktober denk ik.
Ik las onlangs dat je voor het eerst een andere muzikant jouw muziek hoorde spelen, toen je een concert van Ken Vandermark bezocht in de vroege jaren negentig.
Dat klopt niet helemaal. De eerste keer dat ik iemand anders mijn muziek hoorde spelen was tijdens een concert van de Franse muzikant André Jaume, waarmee ik ook dertien jaar in trio speelde samen met Raymond Boni. Wat Ken Vandermark betreft, zijn vader had hem vroeger een plaat van mij laten horen, 'Tenor' (naar verluidt de eerste soloplaat voor tenorsax, JC), en hij was daar blijkbaar dol op. Toen ik in 1992 in Vancouver was voor een festival, las ik een artikel over hem waarin hij die plaat vernoemde. Ik liep hem daar toen tegen het lijf en zag ook zijn concert waarin een stuk van mij passeerde, meer bepaald 'Goodbye Tom B'. Dat was weliswaar de eerste keer dat ik mijn muziek door een groot ensemble hoorde spelen.
'Tenor' verscheen op het Zwitserse label HatHut, waarvan wel eens wordt gezegd dat het specifiek werd opgericht om jouw muziek te kunnen promoten.
Dat is niet helemaal waar. De man die het label oprichtte, Werner Uhlinger, had enkele dingen van mij gehoord en raakte er in geïnteresseerd. Hij wilde wat opnames uitbrengen, wat uiteindelijk leidde tot de release van 'Black Magic Man' in 1975. Daarna volgde een trio met John Snyder en drummer Makaya Ntshoko met een live opname vanop het Willisau festival. Er kwamen nog verschillende releases en op een bepaald moment kwam de bedenking dat het niet opportuun is om een label te hebben waarop altijd dezelfde artiest speelt. Al snel volgden daarom albums van onder meer Steve Lacy, Cecil Taylor, Max Roach, Archie Shepp en Anthony Braxton. HatHut is mede daardoor een erg belangrijk onafhankelijk jazzlabel geworden.
Je speelt in Antwerpen met het jonge trio Universal Indians (het interview werd afgenomen vlak voor hun concert op 15 juni in het Zuiderpershuis, JC). De naam van die groep verwijst naar de compositie van Albert Ayler.
Klopt, maar ik ben enkel maar een gast in hun band. Zij hebben de naam gekozen, hoewel het uiteraard een leuk toeval is.
Het trio speelt een stevige vorm van vrij improvisatie. Is het anders om deze muziek te spelen op je 74ste dan wanneer je een twintiger of dertiger bent?
Goh, het is niet echt anders. Fysiek is er natuurlijk wel een verschil omdat ik nu ouder ben. Maar ik heb in al die tijd wel veel ervaring en inspiratie opgedaan door samen te werken met mensen als Evan Parker en Peter Brötzmann. We gaan trouwens voor het eerst in trio spelen deze zomer, dat wordt heel speciaal. Ik speel daarnaast ook met stevige groepen als The Thing en natuurlijk het Chicago Tentet van Peter Brötzmann.
Is het Chicago Tentet definitief begraven?
Ja, het heeft zijn tijd gehad. Maar Peter zal misschien wel een nieuw groot ensemble oprichten denk ik. Ondertussen hebben ook ondermeer Paal Nilssen-Love en Mats Gustafsson zulke groepen en zelf heb ik in 1981 ook een tentet gehad. Ik weet niet of ik zoiets ooit nog wel wil doen, tegenwoordig speel ik vooral met trio's Het meest recente voorbeeld is Survival Unit III, de derde incarnatie van de Survival Unit, met Fred Lonberg-Holm en Michael Zerang.
In oktober kom je opnieuw naar Antwerpen en speel je in duo met Chris Corsano. Jullie werken al geruime tijd samen en maakten al verschillende opnames, maar hoe is deze samenwerking juist tot stand gekomen?
Jaren geleden, toen Chris in Massachusetts woonde, werd ik uitgenodigd om met hem en saxofonist Paul Flaherty te komen spelen. Niet veel later kregen we kans om in duo op te treden en enkele opnames te maken en we hebben de samenwerking altijd gaande gehouden. Ik kijk trouwens heel erg uit naar de tournee in oktober, want ik vind Chris geweldig.
Ga je nog niets speciaals doen voor je 75ste verjaardag?
Geen idee, als ik de 75 haal misschien (lacht). Ik heb nooit gedacht dat ik zo oud zou worden. Iets speciaals, wel, ik heb nog wat opnames liggen die nooit zijn uitgebracht. Er zijn ook enkele solodingen uit de periode van 'Tenor' die nog nooit op cd zijn verschenen, die komen er ook aan. Uit de periode waarin experimenteerde met multitracking zal er ook iets verschijnen waarop ik tegelijk te horen ben op vier rietblaas- als vier koperblaasinstrumenten. Ik denk niet dat iemand zoiets ooit heeft gedaan.