Kwadratuur interview

Eerder dit jaar verscheen ‘Field Day Rituals’, het vierde album (de split met Huntsville niet meegerekend) van het Noorse Splashgirl: een trio in de oerklassieke bezetting van piano-bas-drums, maar geen standaard jazzformatie.

Postrock, ambient, etherisch zwevend, (occasioneel) obsessief hamerend: de muziek van Splashgirl eet van verschillende walletjes en is bijgevolg moeilijk te catalogeren. Met het versterken van de elektronische inbreng op ‘Field Day Rituals’ is de marsrichting er niet eenduidiger op geworden, al blijft de muziek wel erg veel focus vertonen. Tot zelfs in het meditatieve toe, vindt bassist Jo Berger Myhre.

Dat Splashgirl heel wat referenties oproept, tot daaraan toe, maar dat een recensent van de Oppland Arbeiderblad over ‘Field Day Rituals’ zegt “Beethoven would´ve been thrilled" dat vraagt toch om een woordje uitleg.  

Dat was inderdaad een grappig en atypisch situering van onze muziek en daarom hebben we die ook op onze website geplaatst. Toch proberen we nooit klassieke of romantische muziek te maken, maar het was wel een teken dat onze muziek ook in een andere context beluisterd kan worden. Een zeker muzikale connectie was er echter wel, want als ik me niet vergis vond die recensent onze muziek op ‘Field Day Rituals’ wat meer symfonisch, zeker qua productie.

Jullie willen niet klinken als Beethoven, maar wel als andere bands?

Het publiek moet zelf de gaten opvullen.
Dat gebeurt wel eens, ja, wanneer we geobsedeerd geraken door bepaalde groepen. Het laatst is dat voorgevallen met Earth, een band uit Seattle. We hadden hun albums ‘Hex’ en ‘The Bees Made Honey In The Lion's Skull’ gehoord. De producer van dienst op die platen was Randall Dunn, niet voor niets ook de producer voor onze recentste plaat. We voelden een duidelijke connectie met de traagheid en de focus van de muziek van Earth, maar dat is meteen ook wel het duidelijkste voorbeeld van hoe we de invloed van een andere band ondergingen. Daarna is dat niet meer voorgekomen.

Jullie eerste album ‘Doors. Keys.’ uit 2007 zou voortgekomen zijn uit de studies van jullie pianist Andreas Løwe. Hoe zit dat?

Andreas volgde toen een masteropleiding compositie en improvisatie en zijn thesis ging over de dialoog tussen geïmproviseerde en gecomponeerde muziek. De stukken die hij schreef maakten deel uit van zijn eindwerk en ik denk dat hij in die composities een manier van improviseren wilde incorporeren die anders was dan doorgaans in de jazz gebruikt wordt. Daar werkt men meestal met akkoorden en Andreas liet meer improviseren op uitgeschreven materiaal. Zo probeerde hij de grenzen tussen compositie en improvisatie te laten vervagen.

Dat klinkt allemaal heel overwogen. Is er ook zo’n rationeel element actief wanneer jullie spelen?

Dat is het geval wanneer je het hebt over het geluid dat we willen. We weten heel duidelijk wat dat is, hoe we onze muziek geproducet willen zien en hoe het geluid van de verschillende instrumenten moet resoneren. Wanneer je echter spreekt over muzikaal-technische aspecten, dan is onze muziek niet echt rationeel. Onze stukken volgen geen wiskundige of theoretische principes. Die kunnen echter wel onbewust aanwezig zijn, aangezien we alle drie muziek gestudeerd hebben en dus op de hoogte zijn van muziektheorie en manieren om te componeren. Toch weet ik uit ervaring dat doorgans net de stukken die ik intuïtief geschreven heb het best werken.

Daarnaast zijn we ons er tijdens het spelen en improviseren wel van bewust dat we niet te veel of zelfs een hele tijd niet spelen. Er wordt dus best wel wat nagedacht tijdens het spelen, maar niet zo dat we last zouden hebben van dogma’s.

Je sprak daarnet van de invloeden van Earth. Zijn er zo nog muzikanten die jullie geluid mee bepalen, waarvan de invloed voor de meeste mensen niet zo opvalt?

Ik kan niets specifiek noemen, maar er is heel wat muziek waar we naar luisteren. Bovendien speelt ieder van ons ook in andere groepen en ik geloof dat die dingen onbewust in onze muziek binnensluipen, maar om daar nu echt namen op te plakken, dat kan ik niet. Trouwens, we proberen niet te snel prijs te geven wie of wat onze muziek beïnvloedt. Als je weet dat een bepaalde groep door die of die band beïnvloed is, dan ga je als luisteraar toch snel proberen referenties te horen en als je die dan niet kan vinden, dan wordt dat snel verwarrend.

Indien niet door muzikanten, is jullie muziek dan wel bepaald door de omgeving waarin jullie wonen of werken?

Dat weet ik eigenlijk niet zo goed. Ik hoor dat niet zozeer in de muziek zelf, maar wel in de attitude waarmee we muziek maken. Sinds de muziek van Jan Garbarek en Jon Christensen in de jaren ’70 op ECM verscheen, proberen Noorse muzikanten uit de jazz en daarbuiten instinctief iets te maken dat uniek is, iets dat anders klinkt dan het gangbare. Het publiek is ook meer geïnteresseerd in nieuwe muziek dan in traditionele jazz en dus is het voor ons dus niet interessant om muziek te kopiëren. In Noorwegen heerst wat dat betreft een goede en trotse attitude. We zijn opgegroeid met andere Noorse bands die dat ook deden en eigenlijk volgen we mee in die stroom, dus de omgeving zit volgens mij meer in de benadering van muziek maken dan in het louter stilistische.

Jullie voorlaatste plaat ‘Pressure’ maakt een erg donkere indruk. Ervaren jullie dat zo ook?

Zeker, ‘Pressure’ was onze eerste plaat die, ook compositorisch, geïnspireerd werd door Earth. De plaat werd heel sober en droog opgenomen, met zo goed als geen overdubs en reverb, eigenlijk haast minimalistisch. Zo is die heel donker gaan klinken, zeker in vergelijking met onze voorgaande platen die veel minder beïnvloed waren door die drone-achtige muziek.

Dan klinkt ‘Field Day Rituals’ plots veel melodischer.

Klopt, die plaat beweegt meer, er gebeurt meer in de muziek. Er zitten meer melodieën en akkoorden in, terwijl ‘Pressure’ een meer statische plaat is. Daar waren op dat moment erg in geïnteresseerd en nu nog steeds, trouwens.

Eigenlijk zijn we redelijk gewone mensen hoor.
Voor de opnames van ‘Field Day Rituals’ zijn we naar Seattle getrokken met nummers die sterk uitgeschreven waren. Randall Dunn moedigde ons aan om meer door te spelen, om meer dingen te laten gebeuren in de muziek. Afgaande op wat hij gedaan had met Earth, dachten we dat hij net het omgekeerde zou vragen, dat hij onze muziek in een nog donkerdere richting zou sturen. Plots bleek hij echter een vrolijke en grappige kerel die onze muziek graag wat meer naar de jazz wilde brengen. Hij zette ons niet onder druk, waardoor we durfden doorspelen en zo is het eindresultaat een evenwichtig geheel geworden.

Wat is voor jullie eigenlijk de rol van een producer?

Tot nog toe hebben we maar met een producer gewerkt en dat was Randall. Wat we in hem zochten was iemand die de finale beslissingen kon nemen en die overzicht kon houden op het hele proces. Hij heeft eigenlijk alles gedaan, van het opnemen tot het aandragen van ideeën en muzikanten en het mixen. We wilden iemand van buitenaf die de muziek vanuit een ander perspectief kon bekijken. Bovendien was het van belang dat het iemand was die we niet goed kenden, wat het gemakkelijker maakte voor ons om zijn beslissingen te aanvaarden en voor hem om te zeggen wat hij wilde. Hij wist immers niet wat wij vreemd zouden vinden of niet. We wilden iemand die vrij kon spreken en die de kern van onze muziek begreep, maar die ook naar ergens anders kon brengen, waar wij niet aan gedacht hadden. Dat heeft goed gewerkt met Randall.

Bij sommige muzikanten hoor je dat ze hun muziek denken vanuit de melodie of de harmonie, maar bij jullie is dat niet zo duidelijk. Hoe beginnen jullie aan een compositie?

Andreas (Stensland Løwe, KVM) en ik schrijven allebei ongeveer de helft van de composities. Hij heeft als pianist een duidelijk overzicht van wat hij wil doen, terwijl bij mij de ideeën meer tijdens het oefenen komen, of dat nu op bas of op piano is. Zo kom ik een bepaald akkoord of een bepaald geluid tegen dat ik leuk vind en dat probeer ik dan te gebruiken als startpunt voor de compositie, zonder er te ver mee weg te lopen. Dat hoor je duidelijk in ‘Mass’ van onze recentste plaat, een nummer dat grotendeels uit unisono partijen bestaat. Ik luister vaak naar Perzische en Turkse muziek en ik wilde de contrabas een beetje als in die muziek laten klinken. Ik improviseerde er wat mee, nam het op, beluisterde daarna de opname en op basis daarvan heb ik dan de uiteindelijke melodieën gecomponeerd. Zo komen composities dus voort uit repeteren of het geobsedeerd geraken door een bepaald idee dat ik wil realiseren op mijn instrument. Het gaat dus niet via muzikale theorie, maar via een bepaald geluid waar ik dan een stuk rond maak.

In ‘Mass’ is trouwens mooi hoorbaar hoe de melodie steeds verder ontwikkelt. Stoort het je dat mensen die wegdromen bij jullie muziek dit soort muzikaliteit gaan missen?

Je moet je inderdaad concentreren voor onze muziek en aanvaarden dat die traag evolueert. Als je dat doet en je bent bereid bepaalde gaten in de muziek zelf op te vullen, dan kan het een ervaring zijn die echt de moeite waard is. Als je wilt aannemen dat de muziek gedetailleerd is, dan kan het werken, ook als meditatiepraktijk. Dat is toch zo voor onszelf, wanneer we spelen. We hebben de gewoonte om heel traag te starten en alle tijd te nemen voor de evolutie begint. We vertellen het publiek als het ware wat het tempo is waarin we denken, zodat ze er aan kunnen wennen. Wie daarbij echter op zijn horloge zit te kijken of alleen maar zit te wachten op het volgende nummer, die kan snel verveeld en geïrriteerd geraken.

Je sprak daarnet van meditatiepraktijk. Hebben jullie bepaalde gewoontes voor jullie het podium opgaan?

We hebben alle drie zo onze eigen rituelen: opwarmen, focussen… Er is niet direct iets dat we samen doen voor een optreden, maar een half uur voor het begint, glijden we elk in onze eigen mentale ruimte. We houden ons rustig en doen opwarmingsoefeningen. We proberen wel een positieve energie te creëren tussen ons drie, want als we samen rustig zijn en samen willen zijn, dan komt dat de muziek ten goede.

Klopt de indruk dat jullie muziek nooit gedetailleerder klonk dan op ‘Field Day Rituals’?

Ik denk dat dat al het geval was op ‘Arbor’, onze tweede plaat, maar wat de productie betreft is ‘Field Day Rituals’ inderdaad gedetailleerder. Voor de eerste keer hebben we met een producer gewerkt en Randall was ook nogal into details. De manier waarop hij de muziek heeft opgenomen, heeft er voor gezorgd dat die ook allemaal uitkomen. Wij spelen nogal zacht, maar hij had daarvoor de juiste productievaardigheden. Hij zette de gain van de microfoons bijvoorbeeld ver open en werkte met compressie, waardoor de kleine details goed hoorbaar werden en er veel textuur doorkwam. Dat zijn dingen waar we op onze vorige platen minder mee bezig waren.

De nieuwste plaat klinkt ook wat meer elektronisch. Wat hebben jullie precies gebruikt van materiaal?

De piano hebben we door een Leslie en een Fender Twin versterker gestuurd en dat geluid werd dan vermengd met dat van de akoestische piano. Daarnaast verdubbelt Andreas de piano ook op enkele synthesizers, wat het geluid breder maakt. Nadat we de basistracks opgenomen hadden, hebben we er ook Timothy Mason op modulaire synthesizer bijgehaald. Wanneer we hem zeiden dat we daar een “wshhh” geluid wilden hebben, had hij dat in een wip geprogrammeerd. Daarnaast gebruikte hij ook speciale technieken, zoals een trage sequenser die het geluid random triggerde. We startten zijn systeem en daar kwam een bepaald geluid uit voort. Dat is goed te horen in ‘The Portal’, met heel wat modulaire geluiden die we random gebruikt hebben.

Jijzelf gebruikt ook een toongenerator. Wat is dat eigenlijk voor iets?

Dat ding heb ik op ‘Pressure’ en de daaropvolgende tour gebruikt. Het is een apparaat dat zoals de naam al aangeeft gewoon tonen, een drone produceert. Eigenlijk is het dus een heel eenvoudige synthesizer.

In een interview uit 2011 zie je dat Splashgirl in de kern altijd een akoestisch trio zou blijven. Denk je daar nog steeds zo over na de opnames van ‘Field Day Ritual’?

Op een bepaalde manier wel, want eigenlijk blijven we een trio van bas, piano en drums. Het geluid wordt bepaald door die drie instrumenten en de elektronische elementen werden pas later toegevoegd. Zo ging het toch bij de opnames van ‘Field Day Rituals’ en daarna hebben we eigenlijk geen nieuwe muziek meer gemaakt. Of wacht, nee, dat is eigenlijk niet helemaal waar. In de lente hebben we nog samengespeeld met gitarist Stian Westerhus die net veel elektronische hulpmiddelen gebruikt.  Dat was echter wel een geïmproviseerd concert. We gaan dat nu mixen en wie weet komt er een plaat van.

‘Field Day Rituals’ zou nooit op ECM kunnen verschijnen.
Op dat concert gebruikte Andreas ook vaak synthesizers, dus misschien zijn we ondertussen echt wel een andere richting ingeslagen. Net als bij onze muziek zal die overgang echter traag verlopen. Het zal dus zeker geen grote dramatische wending worden.

Andreas speelt synthesizers in andere, meer popgeoriënteerde groepen, ik speel elektrische bas in de Zweedse band Mariam the Believer en Andreas de drummer heeft al heel wat met elektronische drums en samplers gewerkt. We hebben dus allemaal wel ervaringen in die richting en we zouden die best wel eens kunnen gaan toepassen, maar het voelt ook steeds goed om terug te keren naar die akoestische setting.

Zijn jullie dan ook het soort muzikanten dat ’s nachts achter de pc zelf muziek zit te maken?

Ja, dat doen we, maar misschien niet ’s nachts, want eigenlijk zijn we redelijk gewone mensen hoor. We hebben kinderen en staan ’s morgens op zoals iedereen. Individueel hebben we muziek gemaakt voor theater en dansvoorstellingen en die was vaak deels elektronisch. Bovendien leven we in een computerbeladen wereld en hebben we allemaal bepaalde vaardigheden wat producen betreft.

Naast Timothy Mason is op ‘Field Day Rituals’ ook violist Eyvind Kang te horen. Hoe was het werken met hem?

Geweldig, hij was heel inspirerend. We hadden op voorhand wat muziek van hem gehoord, zoals de cd’s van Bill Frisell waar hij op meedoet en toen we naar Seattle vertrokken, droomden we ervan om met hem te kunnen spelen, al was het maar omdat Randall hem kende. De eerste dag in de studio zei Randall dat hij enkele ideeën had voor gastmuzikanten en daar zat Kang tussen. Hij bracht het dus zelf op voor we het konden voorstellen. Na een paar dagen kwam Kang dan af, deed enkele overdubs en arrangementen en daarna hebben we de mastertrack opnieuw opgenomen: live, allemaal samen in dezelfde ruimte. Hij begreep echt waar we naar op zoek waren.

Op jullie eerste album ‘Doors. Keys.’ zijn de gasten op basklarinet en tenorsax duidelijk op de voorgrond aanwezig. Op latere releases worden de extra muzikanten meer opgenomen in het geheel.

Ik denk niet dat dat een bewuste beslissing is, maar we zijn wel allemaal geïnteresseerd in een homogeen geluid: het moet klinken als een band en niet als een collectie muzikanten. Op ‘Doors. Keys.’ waren we daar nog niet zo sterk mee bezig, maar vanaf ‘Arbor’ hadden we een duidelijker beeld van hoe we de anderen wilden laten bijdragen. Zoals ik al eerder zie: de eerste plaat was meer gecomponeerd en gearrangeerd en dat is waarom de blazers duidelijker aanwezig zijn. Op de andere platen kwamen de gasten later, nadat we met ons kerntrio de muziek eerst vastgelegd hadden. Zo werd de homogeniteit meer natuurlijk.

Splashgirl
Splashgirl
De muziek met Stian Westerhus ontstond dan weer door gewoon samen te spelen en daarom is hij daarin duidelijker aanwezig. Dat heeft natuurlijk ook te maken zijn manier van spelen, maar als de muziek echt samen gemaakt wordt, dan is het logisch dat de gast, als je hem zo wil noemen, meer op de voorgrond komt.

Buiten jullie eersteling verschenen al jullie cd’s op Hubro, het label waarvan de manager jullie bij de kennismaking zei dat hij werkte in de lijn van ECM. ‘Field Day Rituals’ lijkt nu wel jullie meest ECM-achtige plaat.

Het verrast me dat je dat zegt, omdat wij een geluid zochten dat atypisch was voor jazztrio’s en voor ECM. (lacht) Ik denk dat onze plaat veel donkerder klinkt. Onze eerste plaat klinkt volgens mij nog het meest als een ECM plaat: compositorisch en muzikaal.

En de ruimte in het geluid?

Dat klopt, maar toch is ‘Field Day Rituals’ volgens mij zodanig geproduced dat die cd nooit op ECM zou kunnen verschijnen. Het geluid is ruwer in vergelijking met de lichte en zweverige hitech sound van ECM. Onze plaat klinkt meer analoog, down to earth. Ik denk echter wel dat onze muziek kan omgevormd worden tot een ECM-plaat, toch wat de klank betreft, maar ik meende toch dat we er in geslaagd waren uit dat vaarwater weg te blijven. (lacht)

Hoe gaan jullie dat specifieke geluid van ‘Field Day Rituals’ live brengen?

Daarvoor werken we met een eigen geluidstechnicus die weet wat we willen en we gaan ook live de piano versterken met een gitaarversterker. Voor de rest doen we wat we altijd doen: we spelen zacht om de technicus de kans te geven de gain open te zetten en de lage frequenties goed naar voor te halen.

‘Field Day Rituals’ is nu al enkele maanden uit. Is de muziek veranderd door die op concerten te spelen?

Eigenlijk hebben we niet zoveel optredens gespeeld sinds de release van het album, hooguit een vijftal. De muziek zal dus nog sterk zoals op de plaat klinken.

Hebben jullie ooit overwogen om loops te gebruiken?

We proberen in te zoomen op het geluid.
Wat dat betreft zijn we heel pragmatisch: de muziek moet klinken zoals wij dat willen, dus als we een idee hebben, kunnen we eender wat gebruiken om dat te realiseren. Van dogma’s hebben wij geen last. Toch hoor ik niet meteen wat de voordeel van het gebruik van loops zou kunnen voor onze muziek, zoals ik die nu hoor. Het gaat bij ons nog steeds om het samen spelen en daarvoor hebben we geen speciale geluiden nodig. We spelen alles zelf.

Nochtans zijn er op ‘Field Day Rituals’ wel wat speciale klankjes te horen.

Ja, maar die worden ook echt gespeeld. Bepaalde geluiden van de modulaire synthesizers hebben we van de plaat gesampled en in de pads van de drummer gestoken, zodat hij ze kan triggeren. Hij speelt ze dus zelf. Het is dus niet zo dat er op de achtergrond een op voorhand opgenomen track meeloopt.

Voor jullie muziek lijkt de omgeving, van het licht tot de rust van het publiek essentieel.

Of je het nu wil of niet, de omgeving waarin je speelt beïnvloedt sowieso de muziek. We spelen dan misschien dezelfde nummers, maar ze klinken nooit hetzelfde. Er zal altijd iets anders zijn. We hebben bepaalde elementen die nodig zijn om onze muziek te laten klinken zoals het moet, maar daarnaast zijn er ook losse eindjes die kunnen wisselen. Die worden bepaald door waar we spelen, hoe het allemaal klinkt, onze stemming, hoe geïnspireerd we zijn.

In Londen hebben we wel eens in een club gespeeld waar het publiek pizza’s kon bestellen en daar hoorden je dus constant het geluid van etende mensen. Dat werkte dus echt niet. Het stoorde ons, zowel als de bezoekers die wilden luisteren. De ideale situatie voor ons is een zaal waar de luisteraars comfortabel kunnen zitten en zich helemaal kunnen focussen op de muziek. Zoals wij ook onze aandacht kunnen richten om in de muziek samen te zijn met het publiek. Plaatsen waar mensen gewoon door elkaar praten, dat gaat niet voor ons.

Waarschijnlijk is het jullie al honderd keer gevraagd, maar denken jullie er wel aan om muziek te maken voor films?

Dat hebben we al eens willen doen. Er is zelfs pas een kortfilm gemaakt rond de nummers van onze laatste plaat, de omgekeerde weg dus. Die zal uitkomen in november wanneer we op tour zijn. Enkele jaren geleden hebben we ook enkele concerten gedaan met visuals en videoprojecties, maar het is zeker iets dat we nog verder kunnen uitwerken. Het lijkt me een interessant terrein en ik denk dat onze muziek echt goed kan varen bij de combinatie met film of live beelden.

Ik zou dan wel gaan voor traag evoluerende films als die van Tarkovsky, maar het zou ook heel boeiend kunnen zijn om te werken met documentaires en natuurfilms. Vooral dan wanneer die over kleine dieren gaan, wanneer er ingezoomd wordt op bijvoorbeeld insecten. Dat is dan ongeveer zoals wij proberen in te zoomen op het geluid.

Hoe verstild jullie muziek ook is, het lijkt wel alsof jullie even goed met een symfonisch orkest als met een industrial band zouden kunnen samenspelen. Wat zou je zelf nog graag eens doen?

Wat echt interessant zou zijn, is werken met een hedendaags muziekensemble van tien of twaalf muzikanten om de muziek op een meer experimentele muziek te arrangeren. Het zou dan wel ideaal zijn om een ensemble te hebben van muzikanten die hun instrument beheersen, maar ook kunnen improviseren. Dat zou echt geweldig zijn.

Meer over Jo Berger Myhre (Splashgirl)


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.