Kwadratuur interview

Als Brecht Ameel zijn Razen omschrijft als “een jam/drone-duo met obsessieve trekjes en een strikte instrumentkeuze”, dan zit hij er niet ver naast. Experimentele middeleeuwse minimal ethno had ook gekund, maar dat schrikt waarschijnlijk meer mensen af dan het aantrekt.

Na een split-lp met Sheldon Siegel en een tape met Bryan Lewis Sanders brengt Razen met 'Rope House Temper' nu een eerste cd uit, al is er ook nu weer een samenwerking aan gekoppeld, in dit geval een half uur durende slottrack die samen met Andrew Liles gemaakt werd. Razen maakt het zichzelf en zijn luisteraars dus niet makkelijk. Al weet je dat er geen pop- of rockmuzikant aan het woord is wanneer iemand tijdens een interview dingen zegt als "Het idee om een cd te maken en daarna met dat materiaal concerten te doen, dat klopt voor mij niet" of "We moesten weg van het opnemen in studio’s, waar akoestische fenomenen vaak achteraf in de mix kunstmatig gecreëerd worden". Toch is dit in het geval van Ameel geen aanstellerij of moeilijkdoenerij, maar het resultaat van een eindeloze zoektocht naar authenticiteit en een eigen muzikale taal.

Zie jij deze plaat als het echte debuut van Razen? Ik hoor op deze plaat deels dezelfde elementen als op die split, maar ik heb ook de indruk dat het nu breder en dieper gaat, dat het rijker klinkt, dat het verder gaat, dat er meer vrijheid en durf van uit gaat. Wat ik dus feitelijk gewoon wil zeggen: dat dit beter is dan wat ik tot nu toe van Razen gehoord heb.

Kim Delcour en Brecht Ameel
Kim Delcour en Brecht Ameel
De split-lp van twee jaar terug blijft voor mij het debuut van Razen, de eerste echte toetssteen. Na die lp en de tape die we met Bryan Lewis Saunders hebben gemaakt, zie ik 'Rope House Temper' als onze derde officiële release, maar met dit album komen we steeds dichter bij hoe Razen in mijn hoofd klinkt. Bij Bryan fungeerden we eigenlijk als een soort ontregelde backing band en dat gaf al de opening naar meer vrijheid, loskomen van ritmische grids en een meer verregaande exploratie van timbres en intervallen. Dus ik ga akkoord met wat je zegt: mijn gevoel en ook dat van Kim (Delcour - Ameels rechterhand in Razen, JB) is dat we op dit album meer onszelf zijn, authentieker, dat we een betere weergave gevonden hebben voor het verhaal dat we willen vertellen.

Deze plaat valt uiteen in twee stukken: de eerste veertig minuten en dan het half uur met Andrew Liles. Het Razen-gedeelte heeft een aparte sound. Lo-fi, alsof je microfoon aan de andere kant van de ruimte stond opgesteld. Tegelijkertijd klinken de instrumenten vaak schril, alsof er roest op zit, alsof er een stofwolk uit de bagpipes komt wanneer je erop speelt. Was het een bewuste keuze om voor deze vuile sound te gaan?

Tot en met. Die door rood woestijnstof bevlekte wax cylinder–sound is helemaal wat we wilden. Na de tape met Bryan hadden Kim en ik vrij veel onderzoek gedaan naar hoe onze instrumenten akoestisch werken in relatie tot bepaalde ruimtes, wat er gebeurt wanneer we alleen maar in het allerhoogste register gaan spelen, bijvoorbeeld. We geraakten overtuigd dat we weg moesten van het opnemen in studio’s, waar akoestische fenomenen vaak kunstmatig worden gecreëerd, achteraf in de mix. We hebben vrij lang gezocht naar een goede ruimte en er uiteindelijk een gevonden. Los komen van studiowerk betekende ook dat we veel meer en veel vaker zijn gaan opnemen. Daarvoor boekten we een namiddag in de studio en het was erop of niet. Nu hebben we veel opgenomen.

De vuile sound op dit album is een combinatie van natuurlijke resonanties en het niet al te secuur omgaan met het opnameproces. Er stond een microfoon en die registreerde, simpel. De sound van die eerste veertig minuten reflecteert onze liefde voor de naturel van opnemen in een omgeving met karakter. Onzuiverheid brengt altijd rijkdom met zich mee en wat we doen met Razen haalt daar voordeel uit.

Het nummer met Andrew Liles heeft een volledig andere textuur op klankgebied, maar het werkt ook: Andrews mix plaatst onze instrumenten in het kader van een soort spectraal klassiek ensemble, dat een timbrale abstractie brengt van etnische of oude muziek. Een deel van Razen helt echt wel over naar zo’n idee. Hoe ik het andere deel, het basisdeel, moet beschrijven, weet ik niet meteen - een jam/drone-duo met obsessieve trekjes en een strikte instrumentkeuze, denk ik.

Nog over de eerste veertig minuten: hoe minder er gebeurt, hoe beter ik het vind. Wou je bewust voor een kalere sound gaan?

Die kaalslag is niet heel bewust geweest, maar komt voort uit de manier van werken die we gehanteerd hebben. Om de ruimte te laten meespreken, moesten we ook figuurlijk de ruimte laten. Minder doen, vraagt om een ander soort aandachtigheid: tijdens het spelen en ook voor de luisteraar. Heiner Goebbels heeft ooit gezegd, toen zijn theater bijna een pure visuele installatie werd, dat hoe minder hij het publiek te bieden gaf, hoe meer hij hun aandacht scheen vast te krijgen. Ik denk wel dat dat in veel gevallen klopt. Aan die uitspraak van Goebbels hou ik me soms vast als we beslissingen nemen voor onze shows - om toch akoestisch te spelen in een grote ruimte bijvoorbeeld, of om met een minimaal aantal tonen te werken…

Zijn vrouwen als Eliane Radigue en Christer Hennix van invloed geweest op deze minimale Razen-sound?

Dat je de link naar Eliane Radigue en Christer Hennix legt, beschouw ik als een compliment. Van zowel Eliane Radigue als Christer Hennix vind ik dat wat ze doen echt nooit teleurstelt: de inhoud niet en de klank niet. Het zijn twee componistes die je moet bewonderen eens je met hun muziek in aanraking bent gekomen. Radigue is al jarenlang een vaste waarde in mijn platencollectie. Bepaalde van haar werken, zoals 'Adnos', ken ik zo goed dat ik ze eigenlijk niet meer opleg. Misschien spaar ik ze ook gewoon een beetje, of spaar ik mijn oor voor haar muziek.

Ik heb er een hekel aan om te moeten ontdekken dat een idee niet werkt, of maar half.
Van Hennix kende ik vooral enkele vroege werken met sinusgolven en renaissancehobo, fantastische dingen, ‘The Electric Harpsichord’ heb ik pas dit jaar voor het eerst gehoord. Dat blies me echt omver. Veel van de klanken die Hennix uitkiest, zoals met die renaissancehobo, herken ik ook in onze muziek, al doen we voor een stuk iets anders en hebben we nog niet haar diepgang. Het is de bedoeling dat we volgend jaar met Razen naar New Delhi trekken en daar samen met onze tablaspeler concerten doen en eventueel ook opnames maken. Ik zou graag voor we vertrekken Hennix contacteren en haar vragen of ze bepaalde ideeën waar we mee zitten niet zou willen mentoren. Naar het schijnt is het niet gemakkelijk om met haar afspraken te maken, maar ik ga het absoluut proberen. Ik heb de stille hoop dat ze onze liefde voor reine intervallen en schalmeien wel mooi zou kunnen vinden.

Bij elke plaat die ik van Razen hoor of bij elk concert dat ik van Razen zie, hoor ik nieuwe geluiden, nieuwe invalshoeken. Zie jij muziek maken als een grote speelplaats? Als een laboratorium waarin je vrij kan experimenteren? Als een bibliotheek waarin je telkens nieuwe dingen leert ontdekken?

Zeker, daar draait het bij Razen helemaal om: het scheppen van een hedendaagse speeltuin die als kader dient voor instrumenten als doedelzak, psalter, blokfluit… Instrumenten met een enorme primitieve power die volgens mij nog altijd een urgente zeggingskracht hebben. Het is een speeltuin, want improvisatie vanuit klank is altijd ons vertrekpunt en we gedragen ons als snuffelende honden, dicht bij de aarde tot we in een goed spoor zitten.

De analogie met een bibliotheek is trouwens ook juist. De bibliotheek van Razen is er een die dromen van klankkleur en resonantie stockeert, en waar elk boek hybride is: middeleeuwen + Midden-Oosten, Philips-paviljoen + Pajottenland, zaagtandgolf + boventoonzang, dhrupad + draailier…

Het laatste nummer op de cd is een track van een half uur die jullie samen met Andew Liles hebben gemaakt. Van waar kende je Liles zijn muziek?

Van Andrew Liles ben ik onvoorwaardelijk fan geworden sinds ik een paar jaar geleden zijn 'The Dying Submariner' ontdekte en dat album maandenlang heb grijsgedraaid. Sinds dan ben ik eigenlijk steeds meer zaken gaan opsporen waar Andrew bij betrokken is. Het is niet gemakkelijk om alles wat hij doet te volgen, maar ik probeer het wel. Hoe veelzijdig en veeltallig zijn artistieke output ook is, hij bewaart altijd een compleet eigen signatuur, een combinatie van onder andere bruitage, drone, hedendaags klassiek en een heel specifiek surrealisme. Zo’n groot oeuvre waarin de kwaliteit en de eigenheid constant zijn, dat is gewoon straf. In het geval van 'The Dying Submariner', wat ik daar super aan vind is het concept en het feit dat het je als luisteraar radicaal voor de keuze stelt: ofwel ga je er helemaal in mee of niet. Eén track apart beluisteren is onvoldoende, dat werkt niet.

Wat hebben jullie met Liles gemeen, denk je?

Ik weet niet wat we gemeen hebben, maar ik denk zeker een stuk luistergewoontes… en ik hoop ook de humor.

Hoe is die samenwerking tussen Razen en Liles eigenlijk tot stand gekomen?

Ik moet toegeven dat ik Razen opgestart heb als een tegenbeweging.
Dat is gebeurd via een reeks toevalligheden. Kraak had mij geïnviteerd om op hun Tweeklank Festival van oktober een improvisatieset te doen. Een van de namen die op een bepaald ogenblik vielen om mee te jammen, was Andrew Liles. Ik gaf te kennen dat ik zwaar fan was en werd meteen ook doodzenuwachtig. Andrew bleek niet beschikbaar te zijn, en uiteindelijk heb ik op Tweeklank een set met Daniel Padden gespeeld, wat echt een super ervaring was. Ondertussen had Andrew online muziek van Razen gevonden en hij scheen ons ding wel te appreciëren.  Hij vroeg of ik geen ongebruikte opname had liggen waar hij mee aan de slag kon en op enkele weken tijd was er opeens een track van dertig minuten Razen + Andrew Liles, die integraal op het album beland is. Ik kan je verzekeren dat het een serieuze kick gaf toen ik voor het eerst dat nummer door mijn koptelefoon liet spelen.

Heeft Razen het basismateriaal aangereikt waarmee Liles dan zijn vrije gang kon gaan?   

De originele opname die ik Andrew gestuurd heb, komt uit een duosessie van Kim en mezelf die opgenomen is in de Brusselse kunstenwerkplaats Q02, een van de ruimtes waar we het voorbije anderhalf jaar gewerkt hebben rond akoestiek. De opname dateert van april 2011. Ik had dat altijd een goede sessie gevonden: we kwamen net van een paar concerten en je hoort dat aan onze timing en interactie, die zitten op een bepaalde manier losjes en strak tegelijkertijd.

Is dit een collage, het resultaat van veel editen, van knippen en plakken, van laagjes over elkaar leggen?

Ik geloof niet dat Andrew zoveel in het materiaal heeft geëdit, maar hij heeft wel veel toegevoegd: sommige zaken heel minimaal en subtiel, andere meer radicaal. Hij heeft ook alles echt goed gemixt. Ik vind het heel mooi hoe zijn vingerafdruk zich pas langzaam in die lange track duidelijker en duidelijker manifesteert en ook dat hij het laatste woord neemt: de harmonium-drone en het ostinaat van belletjes waarmee de track afsluit, dat is pure Andrew Liles. Hij wist van mijn adoratie voor 'The Dying Submariner', en ik denk of hoop dat de pianopassages doorheen het nummer er in zitten als verwijzing daarnaar. Net zoals met Bryan Lewis Saunders is dit een samenwerking waar ik echt heel blij mee ben. Het is een eer om iets te kunnen verwezenlijken met artiesten waar je naar opkijkt en ik ben dankbaar dat de situatie ontstaan is die het mogelijk gemaakt heeft.  

Je vertelde me dat je voor het concert n.a.v. van de cd-voorstelling iets wilde uitproberen in kwintetbezetting: een lang nummer met een minimum aantal tonen. Dit is iets wat je wel vaker doet tijdens concerten: nieuwe dingen uitproberen met nieuwe mensen. Johnny Greenwood schreef in The Wire onlangs een stuk over het feit dat live-muziek en opgenomen muziek twee totaal verschillende dingen zijn. Zie jij dit ook zo, als je een cd-voorstelling niet gebruikt om jouw nieuwe cd voor te stellen, maar om iets nieuws te proberen?

Het idee om een cd te maken en daarna met dat materiaal concerten te doen, klopt voor mij niet. Dat voelt gewrongen aan. Een album is voor mij een weergave van een hele reeks ontdekkingen uit een bepaalde tijdsperiode, en een belangrijk deel van wat je kunt ontdekken speelt zich af op een podium, tijdens concerten. Ik spreek nu natuurlijk vanuit ons perspectief. Het is anders voor een rockband of zo, maar dan nog. Als een album af is, of zelfs als de opnames achter de rug zijn, dan zit je toch al lang met een reeks nieuwe ideeën die je wil uitproberen? Veel van wat we bij Razen doen vindt zijn oorsprong in gesprekken of in onze fantasie: laten we iets doen rond kortademigheid… hoeveel kunnen we vertellen met één open snaar en één blokfluitnoot zonder dat het spanning verliest… enzovoort. De plek waar we echt ondervinden of het dan werkt is bij de fysieke aanwezigheid van mensen die luisteren. Daarmee wil ik helemaal niet zeggen dat je een publiek om het even wat door de oren moet vijzelen. Wij willen ook dat het goed is, dat we de zaal stil krijgen en dat we gefocust zijn van begin tot eind. Ik heb er een hekel aan om te moeten ontdekken dat een idee niet werkt, of maar half, of dat het te abstract blijkt, of nog erger: dat we het niet goed hebben uitgevoerd, maar een concert beschouw ik absoluut als een moment om zaken te proberen. Ik kan daar ook heel erg naar verlangen. Zoals het concert van 8 december, (de cd-voorstelling, JB) daar heb ik echt naar uitgekeken, om een bepaald idee te kunnen uitvoeren met de mensen die we toen samen hadden.

Je bent een geschoold muzikant. Zie je dit soms als een nadeel?

Ik moet misschien eerst toegeven dat ik Razen opgestart heb tijdens mijn laatste jaar op het conservatorium en dat was absoluut uit tegenbeweging. Ik had genoeg van partituren en van hard studeren. Ik wilde instrumenten op een ongesofisticeerde manier kunnen benaderen en een motoriek heruitvinden die niets met virtuositeit te maken had. Vandaar de keuze om mijn ontstemde santoor uit de kast te halen, die ik jaren geleden had gekocht met het idee dat het wel ooit ergens voor kon dienen. Daarnaast was ik als luisteraar helemaal gebeten door de combinatie van hedendaags klassiek zoals Scelsi en Xenakis, en etnisch-religieuze muziek. Ik zag daar veel gelijkenissen tussen en ik wilde die twee combineren, in een verhaal “buiten de muren van de beschaving”, zogezegd. Dat is in een notendop het ontstaan, of de behoefte aan het ontstaan, van Razen. Aan de andere kant heb ik veel zaken te danken aan mijn opleiding, capaciteiten die af en toe goed van pas komen, in Razen maar ook in veel andere contexten: een oor voor intervallen bijvoorbeeld, het feit dat ik kan kiezen hoe ik mijn techniek gebruik, inzicht in snaarinstrumenten en stemmingen…

Ik stelde jou deze vraag omdat ik juist een interview met Bill Evans las die zei: "Het eerste wat ik moest doen toen ik van het Conservatorium kwam, was alles vergeten wat ik daar geleerd had. Om opnieuw fris te kunnen klinken, opdat de muziek die ik vanaf dan nog zou maken niet te academisch, niet te beredeneerd zou klinken".

Ik begrijp de uitspraak van Bill Evans zeker, en het is de uitspraak van iemand die bezig is met arrangementen, iemand die wel moest loskomen van harmonische regeltjes en patronen om binnen een idioom een eigen stem te scheppen.

Zeker op het gebied van harmonie en schriftuur denk ik dat een conservatoriumopleiding vrij verstikkend kan werken en vaak veel te rigide is. In mijn geval, als instrumentalist, vind ik dat het erop aan komt om achteraf te kiezen wat je gebruikt en wat je overboord gooit. Ik denk eigenlijk vooral dat het voor iedereen even hard werken is om iets goed te maken, geschoold of niet. Het is altijd een zoektocht.

Meer over Brecht Ameel (Razen)


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.