Kaboom Karavan is Bram Bosteels. Nu zelfs meer dan ooit, want waar hij voor zijn drie platen steeds grotendeels alleen werkte, bestond de live set-up van het project enkele jaren geleden uit een trio. Tegenwoordig staat hij ook alleen op het podium en dat is eigenlijk maar een van de wendingen die Kaboom Karavan in aanloop naar het verschijnen van de derde cd ‘Hokus Fokus’ ondergaan heeft.
In een interview met het magazine Gonzo (Circus) vertelde Bosteels dat er achter de naam Kaboom Karavan geen speciale betekenis zit. Wel outte hij zich als een liefhebber van harde klinkers als de k. Hij ziet die letter bovendien vaak terugkeren in zijn eigen titels: ‘Karavanserai’, ‘Omsk’, ‘Kolik’. Best wel vreemd, want als de muziek van Kaboom Karavan een ding niet is, dan is het wel hard. Met een geweldig oor voor nuances in muzikale en niet “noodzakelijk” muzikale geluiden bouwt Bosteels ook op ‘Hokus Fokus’ weer tracks op die leven van de soms minutieuze gelaagdheid.
Toch is zijn muziek alles behalve arty. Iets waar hij zeker voor zijn recentste plaat bewust naar gestreefd heeft. “Voor ‘Hokus Fokus’ ben ik terug beginnen gaan in de tijd. Ik heb mijn eerste tapes met fourtrackopnames van twintig jaar geleden nog eens beluisterd, om eens te horen hoe ik nu eigenlijk weer begonnen ben. Als ik ze nu beluister moet ik echter toegeven dat ik me afvraag hoe ik die toen gemaakt heb: ik had een recorder, maar twee handen en dan die vreemde zang er bij…”
Nog iets wat de muziek ondanks alle nuances en vindingrijkheid niet is, is elitair of gesloten, laat staan hip of trendy. Dat geldt opnieuw bij uitstek voor ‘Hokus Fokus’ waar duidelijker dan ooit songstructuren en harmonieën doorschemeren. “Geen toeval” zegt Bosteels, “want met ‘Hokus Fokus’ wilde ik ook op een meer kindse manier muziek maken. Ik heb het ondertussen wel wat gehad met die mix van drones én ruis én traag én donker. Ik vind die wat verzadigd en gemakkelijk: je pitcht iets een paar octaven naar beneden, doet vooral niet te veel, voegt er op het einde wat ruis bij... Het is allemaal zo inwisselbaar geworden en eigenlijk ook veel conservatiever dan pakweg een popsong. Daarom had ik Erik (Skodvin, labelmanager van Miasmah waarop Kaboom Karavans releases verschijnen) al gewaarschuwd dat ik de dingen waar Miasmah mee geassocieerd wordt, niet meer zou doen. Ik heb hem een paar tracks doorgestuurd en hij zag het meteen volledig zitten. Meer zelfs: hij vond dat ik er nog veel verder in moest gaan.”
Is dat ook de reden dat er in ‘Hokus Fokus’ verwijzingen naar roots, filmmuziek of cartoonmuziek opduiken?
Ik heb alleszins onwaarschijnlijk veel naar cartoonmuziek, Russische koren en oude circusmuziek geluisterd. Misschien heeft het wel iets te maken met het feit dat ik hier op het platte land woon, maar ik wilde echter vooral dat het allemaal wat volkser zou klinken, wat aardser en tijdlozer. ‘The A Theme’, met die hoempa-lijn, was daarom een interessante ontdekking op die oude opnames, want eigenlijk is dat dus een oud nummer dat ik wat bewerkt heb.
Ook de directheid van het werken aan ‘Hokus Fokus’ was geestig: klaar, start, record en zingen. Dat wilde ik absoluut en ik zou er trouwens nog een stapje verder in willen gaan. Ik vind het namelijk wreed interessant om met clichés te spelen, in de betekenis van meer songstructuren, melodieën, gitaren en zang. Misschien heeft dat wel iets te maken met het feit dat ik hier op het platteland woon en er ook mijn hele leven gewoond heb?
Wat dat volkse betreft: is dat ook de fanfare die in ‘En Avant!’ doorschemert?
De meeste muzikanten beginnen aanvankelijk met het maken van heel conventionele muziek. Wanneer is bij jou het besef gekomen dat geluid even boeiend kan zijn als een klassieke songstructuur?
Voor mij hebben die dingen altijd samen gelopen. Ik ben begonnen met gitaar en toen ik een jaar of elf was, kwam ik een jonge kerel tegen die op straat gitaar zat te tokkelen. We zijn aan de praat geraakt, ik ben mijn gitaar gaan halen en zo zijn we beginnen samenspelen. Dat hebben we vijf jaar lang elke dag gedaan, vaak zonder een woord te zeggen.
We speelden van in het begin al in alternatieve stemmingen en waren niet bezig met het spelen van songs van anderen. We maakten ook zelf geen 'nummers': we improviseerden en speelden elke dag iets anders. Op een dag gingen we met onze gitaren wandelen in de buurt en zo zijn we op een lange buis voor het aanleggen van een grote gasleiding gestoten, midden in de velden. Wanneer we met een gitaar vlakbij die buis gingen staan en een noot aansloegen, werd het geluid echt door die buis gezogen, keihard versterkt en helemaal gemanipuleerd. Zonder dat we iets moesten bespreken, is hij aan de andere kant van die buis gaan staan en zo zijn we beginnen spelen met soms maar een noot en veel stiltes. Het werken met geluid was dus van meet af aan een deel van ons samenspelen.
Nog zo’n magisch moment, hoe onnozel of simpel ook, was toen we tijdens het spelen een ratelende brommer hoorden afkomen. Dat was voor ons voldoende om spontaan samen mee met dat geluid op te bouwen om na het passeren van de brommer plots een overgang te maken. Daarvoor moesten we niet overleggen of zelfs niet naar elkaar kijken. Het was voor ons toen vrij evident.
Je haalt nu wel onbewerkte klanken aan. Voor Kaboom Karavan bewerk je je geluiden wel op computer. Hoe ver wil je daar dan in gaan? Moet het origineel herkenbaar blijven?
Dat moet niet noodzakelijk, maar ik ben gewoon geen voorstander van digitaal geluid en hoe meer je een geluid bewerkt, hoe digitaler het wordt. Ik probeer dat dus te beperken, maar ik ben daar zeker geen purist in.
Een computer gebruik ik omdat ik die nodig heb, om met context te kunnen spelen en dingen samen te brengen die je in het echte leven niet samen krijgt. Ik ben namelijk eindeloos gefascineerd door het samenbrengen van elementen die eigenlijk niet samen horen. ‘En Avant!’ is daar een heel duidelijk voorbeeld van. Je neemt twee dingen, die komen samen en vormen iets totaal nieuw, waardoor je ze afzonderlijk niet meer herkent. Dat is voor mij een gevoel van gelukzaligheid.
Ik vraag me nu wel eens af hoe ik dat vroeger allemaal deed. Ik had toen alleen een viersporenrecorder en dan kon ik met mijn elleboog een samplertje bedienen. (wiebelt alsof hij vijf instrumenten tegelijk speelt) Die manier van werken is nu wel aan het terugkomen. Mijn volgende plaat gaat nog meer een fourtrack album worden en dus meer live klinken. Dat gezegd zijnde, puzzel ik achteraf natuurlijk nog steeds graag verder met het opgenomen geluid.
Moet er voor jou dan tijd zitten tussen het opnemen van een geluid en het manipuleren?
Ik werk eigenlijk dubbel: eerst heel impulsief om later alles van op een afstand te bekijken. Vaak kan ik niet wachten en als ik na een repetitie thuiskom, wil ik die opnames toch nog eerst beluisteren, ook als is het als drie uur ’s nachts.
Op andere momenten zit er dan weer veel tijd tussen, zoals met ‘The A Theme’ wat eigenlijk een nummer van vijftien à twintig jaar geleden is. Wanneer ik nu muziek beluister, valt het me op dat die mij het meest aanspreekt wanneer ik het minst van de context ken. Als ik nu op mijn harde schijf zoek naar opnames, dan vind ik soms dingen waarvan ik hoor dat ik het ben, maar waarvan ik me hoegenaamd niet meer kan voorstellen waar of wanneer ik die opnames gemaakt heb. Pas dan kan ik er zelf echt onbevangen naar luisteren. Als ik te veel weet van de voorgeschiedenis haak ik af.
Beluister je je eigen cd’s, zoals je eerste release ‘Short Walk With Olaf’ nog wel eens?
Omdat die nu opnieuw gemasterd is, heb ik die nog eens beluisterd, maar de vorige keer was toch wel een paar jaar geleden. Momenteel ben ik wel een paar tracks aan het herbeluisteren met in het achterhoofd dat ik er misschien live iets mee kan doen, maar anders zou ik het heel weinig doen. Nu was ik ‘Hokus Fokus’ zelf ook wel kotsbeu toen die plaat klaar was. Voor mijn plezier zal ik die dus alleszins niet opzetten. (lacht)
Hoe ervaar je ‘Short Walk With Olaf’ nu? Het is tenslotte een plaat van zes jaar geleden.
Beschouw je je nummers als afgewerkt wanneer je ze uitbrengt?
Ja, af is af, maar voor het zover is kan ik er wel eindeloos aan sleutelen. Ik denk er echter wel aan om van nummers op ‘Hokus Fokus’ eens een live versie te brengen. De tracks op de cd zouden dan wel eerder als startpunt dienen dan dat ik ze gewoon live zou naspelen.
De vorige vraag was niet zo onschuldig als ze leek, want je cd’s staan nummers die een open einde lijken te hebben, alsof ze nog niet helemaal afgerond zijn.
Ja, ik herinner me die bedenking van in je ‘Barra Barra’ recensie en ik vond dat toen een volledig terechte opmerking. Toch zeker wat betreft ‘Short Walk With Olaf’ en ‘Barra Barra’, maar ik dacht dat ik er sindsdien wat op gelet had. (lacht)
Op zich vind ik een einde wel belangrijk, maar ik heb soms het gevoel dat het uitverteld is. Soms is het stoppen ook noodgedwongen, wanneer er in het bronmateriaal iets zit waardoor ik het niet langer op een natuurlijke manier kan rekken. Of soms hou ik ervan om het einde bewust heel bruusk en geforceerd te maken, zoals bij het plingplongslot van ‘Sardonis'.
Na ‘Short Walk With Olaf’ duurde het vier jaar voor de opvolger ‘Barra Barra’ verscheen, maar daarna slechts twee jaar voor je met ‘Hokus Fokus’ kwam.
Erik had ‘Short Walk With Olaf’ gehoord en gaf te kennen dat hij mijn volgende release wel wilde uitbrengen. Nu ben ik wel dagelijks met muziek bezig, maar toch ben ik een trage werker. Werken in de studio of live zijn voor mij tot nog toe twee heel verschillende werelden geweest die allebei veel tijd vragen. Mocht dit anders zijn, dan zou ik enkele nummers maken en die dan snel live spelen, maar zo werkt het voor mij niet. Als ik dus alleen maar platen zou maken, zou dat veel sneller gaan, idem voor live spelen. Had ik de energie die ik in één concert steek, geïnvesteerd in opnames, dan had ik daar telkens bijna een nieuwe plaat mee gemaakt.
Voor ‘Hokus Fokus’ was het plan eigenlijk om een 10 inch te maken met aan een kant Kaboom en aan de andere Kreng (Pepijn Caudron, KVM). Ik had aan Erik namelijk laten weten dat ik een echte stijlbreuk wilde en wat meer kindse muziek ging maken. Daarop stelde hij voor om dat even te doen op een kleiner formaat. Als snel had ik echter drie nummers klaar en ik voelde dat ik het allemaal wat verder wilde exploreren om er dan toch een volledige plaat van te maken. Nu ben ik een vrij ongeduldig persoon, dus wilde ik liefst meteen met Erik afspreken om te zien wanneer hij het kon uitbrengen.
Ik zat toen echt in een goede flow, maar dat maakte me ook wat overmoedig. Ten tijde van ‘KipKap’ zat ik in een jolly periode, maar er kwamen wel te veel van dat soort nummers. Die hadden wat tegengewicht nodig, en dat ging heel wat moeizamer. Het heeft uiteindelijk toch nog acht maanden geduurd voor alles klaar was en ik ben daarvoor best diep gegaan. 'HokusFokus' slorpte me echt helemaal op en de laatste vier maanden is mijn gsm zowat uit blijven staan. Een half jaar later moet ik me daar nog steeds voor excuseren bij bepaalde vrienden. (lacht)
‘Barra Barra’ klinkt een pak donkerder en voller dan ‘Short Walk With Olaf’. Wist je dat tijdens het maken al?
Dat is zeker waar, maar ik ben wel meer een doener dan een denker: het vertrekt bij mij steeds vanuit het spelen. Pas later zet ik een stapje terug om te denken.
Het donkere van 'Barra Barra' was dus niet echt een plan met voorbedachte rade, maar na Olaf kreeg het voor mij allemaal wel meer richting: ik was iets maniakkaler geworden in het verzamelen en selecteren van geluiden en kon consequenter kiezen en het materiaal meer naar m'n hand zetten.
Als ik er nu op terug kijk, heeft ‘Short Walk With Olaf’ voor mij iets naïef. Ik besteedde er veel tijd aan, maar wist eigenlijk niet goed wat ik aan het doen was, wat meteen ook de charme van die plaat is.
Wat dat kiezen betreft: sommige muzikanten proberen de muziek te maken die ze in hun hoofd horen. Anderen gaan op zoek naar iets om mee te werken. Ben jij niet eerder van het tweede soort?
Absoluut. Natuurlijk combineer je in de praktijk beiden, maar de verrassing blijft toch m'n voornaamste drijfveer. Kijk, als je gitaar speelt, ken je jezelf doorgaans goed genoeg en dan weet je wat te verwachten. Dat interesseert mij dan niet, het gaat mij daarentegen om de accidenten, zoals een snaar die even aan je vinger blijft hangen en daarna ergens anders tegenkletst. Zoiets kan je nooit meer reproduceren, ook al zou je er nog zo op trainen. Als je het hebt opgenomen, dan is het er echter nog steeds en daarom kan ik ook impulsief te werk gaan om dan later de toevallige fouten te gebruiken. Met die dingen aan de slag gaan, dat is fantastisch. Dat werkt ook door in het combineren van geluiden. Ik heb ondertussen een uitgebreid geluidsarchief waaruit ik dan dingen samen laat lopen. In die zin is het voor mij ook een ontdekkingstocht: ik heb niet graag een te uitgestippeld plan, er mag gerust een beginrichting zijn, maar hopelijk komen er zo snel mogelijk enkele onvoorziene wendingen. Daarom tracht ik in m'n werkwijze ook ruimte te laten voor het toeval.
Intuïtief en rationeel dus?
Absoluut, alleen nooit tegelijkertijd. Ik kan dingen heel impulsief inspelen, maar als ik er dan later mee werk, kan ik net heel precies zijn: uit die spontane lange opnames slechts enkele minuscule interessante details selecteren. Als ik veldopnames of lange Kaboom improvisatieopnames beluister, dan luister ik die telkens helemaal uit, drie uur aan een stuk als dat nodig is. Die slechte passages zijn soms nog het leerrijkst, om bijvoorbeeld te achterhalen waarom ze nu net saai zijn. Of om verder uit te werken en als bronmateriaal te gebruiken.
Op ‘Hokus Fokus’ zijn opvallend meer “herkenbare” instrumenten te horen dan op ‘Barra Barra’: blazers, strijkers...
Er zitten ook meer gitaren in en dat wilde ik bewust. Ik had tegen Erik trouwens al gezegd dat ik meer een popplaat ging maken. Toch blijft het natuurlijk zaak om met die dingen te spelen: popelementen combineren met vreemde, ontraceerbare klanken of met nonsensteksten, dat contrast vind ik interessant.
Ik wilde van ‘Hokus Fokus’ ook een heel persoonlijke plaat maken, de persoonlijkste tot nu toe en dan leek het me evident dat ik daarvoor gebruik maakte van iets wat ik hier in mijn living veel doe: zingen. Zo ben ik er toe gekomen om dat te integreren in mijn opnames, al moet je in mijn geval zingen wel tussen aanhalingstekens zetten. Ik weet ook niet of ik het ga blijven doen, maar in Berlijn heb ik het in elk geval ook live geprobeerd.
Was dit niet enorm akelig zo’n eerste keer? Het geluid van een stem is toch het meest persoonlijke dat iemand kan produceren.
Zeker en vast. Ik ben heel blij dat ik het live heb gedurfd, maar was er nog niet echt tevreden van. Het waren van die ‘KipKap’-achtige stemmen en die zijn nogal random en oncontroleerbaar. Dat is altijd zo, maar in de living is dat natuurlijk niet zo erg.
Je werkt ook voor film, theater en dans. Wat leer je nu uit dat soort samenwerkingen?
Beelden zijn sowieso belangrijke inspiratiebronnen voor mij, maar deze samenwerkingen zijn zo leerrijk omdat ze een heel andere mindset vragen. Als ik hier thuis Kaboom-nummers maak, dan ben ik heer en meester. Het is echter heel interessant om iets te doen vanuit materiaal dat je aangeboden wordt, om je ego uit te schakelen en gewoon te zien wat er ergens nodig is.
Bij Kaboom is alles ook nogal gelaagd, er is veel tegelijk. Voor film of theater probeer ik net met heel weinig middelen het onderste uit de kan te halen: twee of drie kleuren, een goed gekozen pallet dat dan in verschillende gedaantes terug kan keren. Dat is een hele goeie oefening, want als het aan mij ligt, dan loopt het live en in de studio binnen de kortste keren helemaal uit de hand op dat gebied.
Je had het daarstraks over de nieuwe mastering van ‘Short Walk With Olaf’. Die is, net als bij ‘Barra Barra’ en ‘Hokus Fokus’ gedaan door Nils Frahm. Zijn mastering lijkt me voor jouw gelaagde muziek wel essentieel.
Erik is met Nils Frahm afgekomen. Die twee zien elkaar namelijk veel in Berlijn. Ik had Erik al enkele nummers van ‘Hokus Fokus’ laten horen en meteen zat hij met zijn gedachten in de jaren ’20-’30. Nu is Nils een fanatieke verzamelaar van stokoude apparatuur en in die zien was er dus geen twijfel meer mogelijk. Bovendien had hij net een hele lading oude lampenapparatuur van de NASA op de kop kunnen tikken en die was juist gearriveerd, dus… (lacht)
Los van apparatuur heb je natuurlijk vooral goeie oren en een visie nodig en in die zin had ik in Nils Frahm het volste vertrouwen. Voor elk album heb ik hem slechts heel beperkte aanwijzingen gegeven. Vooral 'Olaf' is veel levendiger en gedetailleerder geworden door zijn toedoen, maar bij 'Hokus Fokus' is de impact van de mastering dan weer bewust heel minimaal gehouden. Wat is er nodig? Weinig? Dan moet het heel weinig zijn.
Dat is weer de logica van werken voor film en theater?
Voila, identiek: je moet niet per se proberen je stempel op iets te drukken. De opnames zijn twee keer over en weer gegaan om enkele kleine dingen aan te passen, maar voor de rest was het trouwens in orde. Mij deed het allemaal ook veel deugd, want ik zat de laatste maanden enorm in de mallemolen van die plaat. Ik kon er zelf bijna niet meer over oordelen en dan is het wel fijn om te weten dat het nog eens door de handen van iemand anders passeert.
Wat was zo’n detail waarvoor je de opnames terug hebt gestuurd?
Voor het nummer ‘Barbaroi’ had ik hier in de tuin een hele lange buis gelegd met twee microfoons in. Toen het begon te regenen ben ik beginnen opnemen en de regendruppels op die buis, dat gaf een gelijkaardig effect als met die gasbuis waarvan ik je eerder al sprak, maar dan heel ritmisch. Ik gebruikte die geluiden als de room tone in een film, zodat je niet alleen instrumenten hoort, maar ook de ruimte waarin ze klinken. Ongeveer zoals je nu de frigo hoort zoemen, heel zacht, als een schilder die zijn canvas prepareert. Dat geluid is dan waar je het stuk op gaat bouwen, maar het is niet het stuk zelf. Het was dus de bedoeling dat je het amper zou horen, maar zij hadden dat hard naar de voorgrond gemixt, waardoor ik helemaal gedesoriënteerd geraakte. Ik steek namelijk heel veel tijd in de verhoudingen tussen instrumenten en net die verhoudingen waren plots helemaal zoek.
Wordt Nils Frahm dan ook niet zo’n beetje een externe producer?
Hmm, niet echt omdat een producer normaal toch nog meer in verschillende fasen en facetten van het proces betrokken wordt, terwijl Frahms rol hier beperkt bleef tot de
mastering in de allerlaatste fase. De premix heb ik zelf gedaan en van mij krijgt hij dus alleen maar een stereotrack. Die heeft hij dan wel terug op analoge tape opgenomen en zo meer een exotica-feeling meegegeven. Voor dat soort dingen sta ik wel helemaal open en ik ben zelfs blij als er iemand met frisse oren naar een track kan luisteren en er dan iets aan toevoegen.
Hoewel je drie platen duidelijk in dezelfde lijn liggen, hebben ze ook allemaal een eigen karakter. Hebben die veranderingen ook invloed gehad op Kaboom Karavan als live act?
Ik denk dat die wisselwerking alsmaar groter wordt en dat er best wel wat overeenkomsten zijn, maar toch blijven concerten geven en platen maken voor mij twee wezenlijk andere dingen met hun eigen wetmatigheden. Zeker in het begin was live spelen wel erg zoeken, omdat ik eigenlijk een studiogerichte manier van werken heb. Als ik dan naar een nummer keek, dan vroeg ik me af hoe ik die grote basdrum of die met vellen bespannen buizen ooit naar de concertlocatie zou krijgen.
In de studio moet ik me om dat soort praktische beslommeringen geen zorgen maken. Studiowerk draait rond controle en live spelen net rond “instant” en loslaten van controle. Daarom wil ik beiden bewust niet teveel laten overeenstemmen. Zo heb ik live altijd meer ruimte gelaten voor improvisatie en inbreng van andere muzikanten. Dat soort interacties, zoals met Stijn en Fred (Dickel en Vande Moortel, de muzikanten die ook op ‘Barra Barra’ te horen zijn, KVM) heb ik altijd heel geestig gevonden en die hebben ook hun weg naar de plaat gevonden. Tegelijkertijd moet je wel een evenwicht vinden, want het mag geen totaal ander ding worden met een heel verschillende sound en filosofie.
Sinds kort ben ik ook alleen aan het spelen en dat brengt ook weer beperkingen met zich mee. Het geluid wordt naakter en er kan niet zoveel meer tegelijk gebeuren, maar ik hoop dat het daardoor ook wat persoonlijker wordt.
Waarom ben je solo gaan spelen?
Goh, onlangs had ik eigenlijk eerder toevallig sinds lange tijd twee kleine soloconcerten gedaan. Bij beiden genoot ik toen wel erg van de vrijheid: ik kon plots iets helemaal anders spelen als ik gepland had of enkele minuten improviseren, wat bovendien een toffe interactie met het publiek opleverde.
Je treedt vrij weinig op. Zou je dat niet wat meer willen doen?
Ik hou enorm van live spelen, maar het is niet mijn topprioriteit. Het beperkt aantal concerten houdt het voor mijzelf ook telkens speciaal. In die concerten wil ik de routine vermijden en ook de setting is daarin belangrijk. Bovenop een terril in Charleroi, in een middeleeuwse kapel in Frankrijk, op een klein dakterras met zicht op een oude aquaduct in Rome, dat soort kleine initiatieven op speciale plaatsen doe ik het allerliefst, maar die zijn nu ook weer niet zo dik gezaaid. Los daarvan blijft het zoals gezegd toch telkens een tijdsintensieve zoektocht: nieuwe muziek in mekaar zetten en daar dan instrumenten voor zoeken en bouwen… Vroeger gebruikte ik een amalgaam van materiaal, maar nu spits ik het wat meer toe. Zo gebruik ik nu een soort daxofoon (een instrument waarbij verschillende houten latten aangestreken worden met een strijkstok, KVM). Hout past het best bij het universum van ‘Hokus Fokus’ en bovendien hou ik sowieso van de klank van dat materiaal. Je kan het percussief gebruiken voor van die cartoonachtige ritmes of je kan het laten zingen. Ga er met een strijkstok over en het wordt een stem!
Ga je op het Mist Festival solo spelen?
Awel, het zou kunnen dat mijn vriendin, Liesbeth Marit, een klein beetje komt helpen, maar dat is nog niet zeker. Zij is eigenlijk regisseuse en wij werkten al dikwijls samen, maar misschien wordt Mist de eerste keer dat ze als muzikante meedoet. In elk geval gaan we ook samenwerken op de Mind The Gap Nights in Rotterdam, waar zij voor de beelden gaat zorgen, maar gezien de korte tijd zal haar bijdrage bij Mist nog erg beperkt blijven, dus het voelt wel erg als een solo concert. Sowieso wordt het best wel spannend, op Mist ga ik mijn bric-à-brac daxofoon trouwens voor het eerst in België gebruiken.
Wat mag er dan nog mee op de laptop?
Veldopnames zoals de ganzen van buiten, dingen die ik live niet kan brengen. Die laptop heeft nu, nog meer dan vroeger, slechts een bijrol. Eigenlijk is dat min of meer mijn mengpaneel. Ik heb mijn gitaar, een sampler, mijn bric-à-brac, maar voor de rest heb ik nog geen vaste manier van werken gevonden en dat maakt het voor mij net zo intens: ik heb wel een kader, maar dat kan de komende weken nog heel hard veranderen.