De zes sonates voor twee hobo’s (of hobo en viool), fagot en basso continuo van de Boheemse componist Jan Dismas Zelenka behoren tot de vroegste voorbeelden van werken die specifiek voor houtblazers gecomponeerd zijn. Waar en voor wie Zelenka ze precies schreef, blijft onduidelijk: ze ontstonden rond 1722/1723 en het kunnen de composities zijn waarmee Zelenka zijn studies bij de Weense componist Johann Joseph Fux afsloot. Anderzijds kon hij ze ook geschreven hebben om de koning van Bohemen te imponeren tijdens een bezoek aan Praag rond diezelfde periode.
Drie van Zelenka’s sonates werden hier ingespeeld door het Ensemble Marsyas (nummers vijf, drie en zes), samen met een deeltje uit een ‘Symfonie a 8 Concertante’ voor strijkers, hobo en fagot. De totale bezetting van het ensemble komt, behalve in de symfonie neer op drie melodiestemmen: twee hobo’s en fagot en een continuogroep die uit violone, theorbe en klavecimbel bestaat.
Zelenka’s sonates dienden in de eerste plaats als ontspanningsmuziek. Eenvoudig zijn deze stukken zeker niet en op heel wat momenten geeft Zelenka blijk van een stevige beheersing van contrapunt. Toch houden de sonates zich bewust ver van al te veel emotionele diepgang. In de plaats daarvan verschijnen er galante introducties en aanstekelijke snelle delen, zoals de finale van de vijfde sonate, met zijn hyperactieve fagotlijnen en instrumentale, technische hoogstandjes in de drie melodie-instrumenten.
Desondanks krijgt men na één sonate echter vooral heimwee naar muziek met een klein beetje meer inhoud. De technisch gestroomlijnde uitvoeringen van het Ensemble Marsyas helpen namelijk ook niet om bepaalde delen of passages te laten opvallen, zodat de hele cd na verloop van tijd wat eentonig gaat overkomen. Zo bezit het ‘Tempo Giusto – Allegro’, dat als finale van de derde sonate dient, een perfect samenspel en een grote virtuositeit maar tegelijkertijd ook een gebrek aan energie. Het hele deeltje komt erg precies over maar trekt vrijblijvend aan de luisteraar voorbij. De langzame delen bezitten ook weinig dramatiek, zelfs geen gespeelde, theatrale operadramatiek, die nochtans veel zou kunnen helpen om deze muziek zijn karakter te verlenen.
Dat wil niet zeggen dat er soms niet met karakter gespeeld wordt: de ‘lamento’ lijnen op de fagot in het eerste deel van de zesde sonate maken een goede indruk, net als de finale, die in de vorm van een vinnig menuet gegoten is. Maar over het algemeen valt deze muziek inhoudelijk net een beetje te licht uit. De identieke bezetting tussen de sonates onderling, helpt in zo een geval niet om variatie in het programma te houden.
Erg leuk is dan weer wel het gebruik van theorbe als basinstrument, iets wat in zulke late barokke muziek niet evident is. De theorbe verleent een uniek karakter aan de continuostem. In langzame delen haalt het getokkel van het instrument het improvisatorische van consortmuziek voor de geest, terwijl het met striemende akkoorden de snelle delen wat vaart kan meegeven.
Dit is een ontspannend barokcd’tje dat op elk moment aangenaam is om naar te luisteren, dankzij te kundige en stijlvolle uitvoeringen van het Ensemble Marsyas. Echt bijblijven doet de muziek dan ook weer niet, daarvoor valt hij inhoudelijk wat licht uit, bezit de uitvoering geen echte hoogtepunten en blijft de bezetting en dus de klankkleur wat te monotoon.