Yasmin Levy geldt als een van de grootste muzikale figuren uit de ladinocultuur van de sefardische joden. Als weinig anderen weet ze een lichtvoetige, maar resolute ritmiek en drive te koppelen aan de ontroering van vaak eenvoudige volksmuziek. Hierdoor belaagt ze de luisteraar langs twee kanten, waardoor die eigenlijk geen kant meer op kan.
Op 'Mano Suave' laat Levy weer horen wat voor een schitterende en ontroerende stem ze bezit. Toch valt meteen op dat ze bescheidener klinkt dan op haar vorige plaat. Waar ze er op 'La Juderia' niet voor terugdeinsde om stevig uit te halen, als wilde ze de goden zelf verantwoordelijk stellen voor haar weemoed en verdriet, blijft haar stem qua volume meer onder controle. Een tweede verandering ten opzichte van haar vorige plaat is het verdwijnen van de flamenco-invloeden, ten voordele van Oosterse, voornamelijk Turkse klanken.
Deze link tussen oost en west, oud en nieuw is eerst en vooral te horen in het gebruikte instrumentarium. De vertrouwde gitaar en percussie krijgen het gezelschap van westers instrumenten als contrabas, piano, klarinet en harp, maar het zijn toch vooral de oosterse (ud, ney, scherpe rietblazers, kemenche, quanun en darbuka) die de muziek kleuren.
Wat het muzikale materiaal zelf betreft komen de traditionele songs sterker voor de dag dan het nieuw gecomponeerde materiaal, al is het leuk om horen dat er geen strakke opdeling tussen de twee soorten nummers ontstaan. Zo wordt de melodie van de traditionele ladinosong 'Adio Kerida' – Levy's slotnummer op Sfinks 2006 – klassiek en breed gezongen, terwijl 'Irme Kero' en 'Nani Nani' net rijk zijn aan Arabische melodische krulletjes en toonbuigingen. Bovendien weet Levy deze laatste nummers typisch, licht murmelend te brengen, waarbij ze de tonen – na een heldere inzet – achter haar tanden lijkt terug te trekken. Dit effect wordt nog versterkt wanneer in het titelnummer Natacha Atlas komt meezingen en –improviseren.
Andere traditionals krijgen dan weer een eigen sfeer door de aankleding: de piano geeft 'Komo la Roza' een zweem van café-chantant, waarbij een kemenche voor oosters tegengewicht zorgt. Het meest puur klinkt 'Una Ora' dat met eenstemmige spelende instrumenten en een eenvoudige melodie- en harmoniebouw volledig op Oosterse leest geschoeid is.
Levy's eigen composities komen niet altijd even goed uit de verf. 'Una Noche Mas' klinkt voorspelbaar en de poppy romantiek van 'Perdono' – dat verdacht veel lijkt op 'Adio Kerida' – vormt geen meerwaarde voor het album. In Gustavo Durán's 'Mal de l'Amor' blijft de begeleiding dan weer te lang hangen waardoor er geen muzikale spanningsboog mogelijk wordt. Dat het soms wel lukt met eigen materiaal bewijst Levy's 'Odecha'. Het oosterse instrumentarium en de traditionele Arabische zangstijl en melodielijn werken hier wel. De kleine echo op Levy's stem is dan ook overbodig: de vocale improvisaties en de kracht die Levy hier terug laat horen – in fraai contrast met de doffere stem van gastzanger Amir Shahsar – maakt deze meditatie op Psalm 118 een waardige afsluiter van de plaat. Een plaat die bijzonder mooie momenten bevat, maar jammer genoeg niet over de ganse lijn het niveau haalt van het fenomenale 'La Juderia'.
Meer over Yasmin Levy
Verder bij Kwadratuur
Interessante links