Frans Brüggen is niet meer. Op 13 augustus jongstleden stopte de man met ademen, enkele maanden voor zijn tachtigste verjaardag. Nederland verloor er niet alleen een illuster blokfluitist mee, maar ook een groot dirigent. Een opleiding orkestdirectie had Brüggen nochtans nooit echt genoten, maar toen hij zich begin de jaren '80 begon te bekwamen in het orkestwezen, bleek hij al snel over visies te beschikken die hem een unieke positie gaven in het klassieke landschap. Hij richtte het Orchestra of the Eighteenth Century (Orkest van de Achttiende Eeuw) op, waarmee hij een authentieke uitvoeringspraktijk predikte die lijnrecht stond tegenover die van orkesten die op een modern instrumentarium speelden. Over het Concertgebouworkest zei hij ooit: "Elke noot van Mozart die het Concertgebouworkest speelt, is van A tot Z gelogen." Later zou het orkest ontvankelijk zijn voor historisch accurate uitvoeringen en werd ook Brüggen milder in zijn veroordeling van hun klank. Meer dan om de instrumenten gaat het immers om de geest van de interpretatie, die door pionierswerk van onder meer Harnoncourt binnen het Concertgebouworkest ondertussen was verruimd. Uiteindelijk trad Brüggen zelfs een aantal keer aan bij Nederlands' beste orkest, net als bij een resem andere internationale toppers. Met zijn eigen geesteskind bleef hij tot het einde van zijn leven echter het meest intensief werken. De laatste jaren hebben een serie Mozart-opnames nog het licht gezien in de reeks The Grand Tour. Die naam verwijst naar het gegeven dat het live-opnames zijn, hoewel dat – zoals ook voor deze opname geldt – zelden echt te horen was.
Dat een orkest live kan opnemen zonder dat de luisteraar daar erg in heeft, betekent niet alleen een muisstil en geconcentreerd (of vakkundig weggefilterd) publiek, maar ook een groep vertolkers die erg goed weten wat er in de partituur staat en hoe hun dirigent daarmee zal omgaan. Verwonderlijk is het uiteraard niet dat Brüggen en zijn Orchestra of the Eighteenth Century goed op elkaar zijn ingespeeld: ze bestonden in 2010, toen deze registratie in Rotterdam werd gemaakt, bijna dertig jaar, en namen in hun beginjaren al een versie van deze werken op voor Philips die door de jaren heen tot de referenties ging behoren. De vergelijking is best interessant: indertijd was het voor Brüggen een erezaak zich historisch bewust te gedragen en conform de theoretische richtlijnen aan de slag te gaan. Dat hij net met deze Mozart-lezingen internationale faam vergaarde, had hij te danken aan een esthetisch doorgedreven (consistent) idee over de uitvoeringspraktijk. Het laatste decennium was Brüggen daar echter wat democratischer in geworden: hij durfde zich ook meer gevoelsmatig laten leiden en bekeek de muziek uit de 18e eeuw vanuit een perspectief dat breder ging dan alleen die 18e eeuw. Toch blijft een wezenlijk kenmerk van deze opname het overdonderde stijlbewustzijn. Van de paukenslagen die zich discreet met de orkestklank mengen en kopers die symfonische erupties inluiden tot strijkers van waaruit Brüggen de hele orkestratie bedacht lijkt te hebben en houten die de poëtische onderstroom van de partituur vertolken: alles valt in Brüggens lezing helemaal in de plooi, tot groot genoegen van luisteraars die niets anders kunnen zijn dan ontroerd.
Voor wat de laatste Mozart-symfonieën betreft is er op de markt echter nogal wat concurrentie. Met René Jacobs, Jos van Immerseel en Philippe Herreweghe beschikt de Benelux zelfs over een eigen Heilige Drievuldigheid, die het laatste decennium is opgestaan. Zij kiezen niet per se voor snellere tempi, maar wel diversifiëren ze meer binnen de symfonieën. Een allegro assai plaatsen ze lijnrecht tegenover een andante, terwijl Brüggen meer aast op eenheid. Daarnaast verschilt ook de benadering van het ornament. In deze opname lijken kleine orkestrale franjes vast onderdeel van de partituur, terwijl voornoemde dirigenten de weelderige fantasieën waarmee de componist zijn partituur bijkleurde haast spelenderwijs durven benaderen, getuigend van een muzikale welbespraaktheid die bij Mozart bijna onontbeerlijk is. Door elke ontdekking in de partituur met ongeveer evenveel gewichtigheid in het geheel op te nemen, wordt het moeilijk de bomen nog te zien doorheen het bos. Tot slot is het soepelheid waaraan het Brüggen hier en daar ontbreekt. Om met een lichte overdrijving te spreken: alsof Mozart te kampen had met een lichte vorm van artrose? Erg licht, dat wel, want al bij al blijft dit een uitnemende opname. Overigens aangevuld met prachtige foto's en een uitstekende tekst. Als dit Brüggens laatste artistieke hoofdstuk was, dan wordt volgend vermoeden zekerheid: op 13 augustus verloor de wereld een groot musicus.