'Musique funèbre': een onheilspellende titel voor een concertprogramma dat inderdaad de duistere kanten van de muziek niet schuwt. Nochtans staan grotendeels partituren van Béla Bartók op de agenda: de componist van wie keer op keer het cliché wordt bovengehaald dat hij heel vaak putte uit volksmuziek en samen met Zoltán Kodály uitgerust met wat opname-apparatuur het Hongarije van ongeveer honderd jaar geleden rondtrok op zoek naar inspiratie en in de hoop cultureel erfgoed te behoeden voor definitieve verloedering. Wie het oeuvre van deze componist een beetje kent, weet echter dat de volksmuziek er vaak in een vervormde en veel meer cerebrale context in opduikt: citeren is iets dat Bartók heel vaak durfde doen, maar dan wel door wringende contrasten op te zoeken en het basismateriaal dus eigenlijk te verrijken met wat in zijn eigen leefwereld speelde. De in 1994 gestorven componist Witold Lutoslawski had de Poolse nationaliteit, maar uiteraard zijn de geografische grenzen met Hongarije in de twintigste eeuw aan verandering onderhevig geweest. Precies met Bartók voelde Lutoslawski zich meer verwant dan met welke collega ook, en precies om die reden schreef de ongeveer dertig jaar oudere Pool het werk 'Musique funèbre' – overigens het enige stuk dat de man opdroeg aan een andere componist. De hoekigheid uit het 'Divertimento', hét topwerk van deze opname, keert erin terug, alsook de voorliefde voor geblokte strijkers, weerbarstige polyritmiek en harmonieën die weinig behoedzaam tegen elkaar aan schuren. Anders dan het 'Divertimento', schreef Lutoslawski dit werk in een zeer consistente en compacte stijl, die de luisteraar als een tornado meevoert. Dat deze muziek voor de doden in een beweging komt, is logisch – Lutoslawski voert van begin tot eind zijn bittere logica sterk door.
Na de orkestrale terreur van de 'Musique funèbre', heeft dirigent Dennis Russell Davies gelijk als hij ervoor kiest wat luchtiger repertoire te brengen. Met de 'Romanian Folk Dances, BB 76', die Bartók optekende na een idyllische reis doorheen Transsylvanië, is er inderdaad sprake van een heftige breuk, hoewel ook dit stuk de evidenties mijdt. In beide stukken, en ook in het 'Divertimento' overigens, laat het Stuttgarter Kammerorchester zich horen als een orkest van brede klank: in de 'Musique funèbre' had het ensemble wat massiever en strijdlustiger voor de dag mogen komen, hoewel het gevoel globaal gesproken wel goed zit. In de 'Romanian Folk Dances', door Arthur Wilner in 1937 gearrangeerd voor strijkorkest, lijkt Russell Davies dan weer te balanceren op de grens tussen scherts en ernst. Allicht was dat de bedoeling; de dirigent beseft immers zelf ook dat de bezetting met louter strijkers een erg filmische indruk wekt. Deze kant van Bartók is er overigens een die te weinig wordt belicht: de ongebonden tragiek van een werk als dit rechtvaardigt haar aanwezigheid op dit album zonder meer. Met het sublieme 'Divertimento', het laatste werk dat Bartók op Europese bodem schreef vooraleer hij moest verkassen richting Amerika, gaat Russell Davies alweer een gematigde kant uit: hij gaat niet onmenselijk scherp doorheen de partituur, maar probeert de uitersten met elkaar te verzoenen. Ook dat levert interpretatief materiaal om met open mond naar te luisteren, maar dat dit de beste opname tot nog toe zou zijn, lijkt onwaarschijnlijk.
Voor de aardigheid nodigden ensemble en dirigent nog het Hungarian Radio Children's Choir uit, voor een selectie uit Bartóks '27 Two- and Three-Part Choruses, BB 111'. Heel vaak worden deze liederen op maat van jonge luisteraars niet uitgevoerd, terwijl de liner notes wel gelijk hebben als ze aanhalen dat de manier waarop Bartók kinderen heeft proberen betrekken op zijn muziek en de muzikale ervaring en methodiek in het algemeen, een van de grote stempels is die Bartók op de muziekgeschiedenis heeft gedrukt. Met zoveel indrukwekkends al achter de kiezen, is het aangenaam opnieuw te kunnen ademhalen met de gevoelvolle, charmante liederen die hier uitstekend worden uitgevoerd. Waar Russell Davies niet helemaal overtuigt met het 'Divertimento', doet hij dat wel met de opname in zijn geheel, door Lutoslawski een kans te gunnen enerzijds en anderzijds via minder geapprecieerde muziek van Bartók die meer bekendheid verdient.