Het blijft toch even wennen, die net wat hese, lichte stem van zanger Wolfram Ghesquière. De donkere romantiek waarin hij en zijn collega’s van Winther zich op hun debuut wentelen, beweegt zich in de regionen die doorgaans eerder door singer-songwriters als Tom Waits en Leonard Cohen bezocht worden. Winther gaat echter heel wat breder dan alleen maar het kopiëren van de bekende trekken van bekendere.
Naast de klassieke bas-gitaar-drums combinatie wordt het geluid van de band mee gekleurd door Buni Lenski op viool en Bram Weijters die beiden eerder spaarzaam, gevat in het geluid opgenomen worden. Vooral op Fender Rhodes past Weijters perfect in het geluid, zelfs in die mate dat zijn inbreng moeilijk hoorbaar wordt. Op piano is het gevaar voor klefheid heel wat groter, zoals meteen te horen is in de eerste track ‘Widow’s Town’. Tot een echt gezicht komt de band niet meteen, maar dat wordt deels rechtgezet in de gestileerde zeemansfolk van ‘Lost at Sea’ waarna de muziek begint te wiegen van speels en broeierig naar het trage en duistere ‘God in a Bar’ dat zo uit de songbook van Morphine had kunnen komen.
Vanaf ‘Annie’ lijkt de band dan echt onder stoom te komen. De arrangementen worden iets rijker, maar zonder dat de ruimte in het geluid verloren gaat. De cabareteske wals, met Ghesquière als een geschoren en fris gewassen Tom Waits, lijkt het natuurlijke biotoop waar Lenski enkele nummers naar gezocht heeft. Echt zakken doet het niveau daarna niet meer, waardoor de tweede helft van de cd (goed voor twee derde van de duur) een reeks meeslepende pareltjes van songs laat horen, met vloeiende kleurverschuivingen in de arrangementen (‘The Chase’), excursies naar muzikale randgebieden (‘Long Way From Home’, half tango half bagpipes march) en beklijvende teksten (de murder ballad ‘Szandra & Godfried’).
Zelfs de schaamteloze walsromantiek van ‘Leave Me at Dawn’ kan dan niets meer mis doen, zeker niet tussen de twee stevig uit de kluiten gewassen nummers die elk meer dan acht minuten duren. Beide fraaie en traag opgebouwde tracks lijken af te stevenen op een epische climax, maar net voor het zover is, houdt de muziek haar adem in. Overdaad (of zelfs maar een vage hint in die richting) is duidelijk niet aan Winther besteed.
Het maakt de groep overtuigend in verschillende gedaanten, iets waar Wolfram Ghesquière een heel eigen rol in speelt. Zijn vrije omgang met het tekstmateriaal doet hem veel spontaner klinken dan heel wat van zijn zingende collega’s. Het tekstritme primeert op het muzikale en er wordt nooit moeite gedaan om de woorden op de melodie te wringen. Zo kan de poëzie in optimale omstandigheden gehoord en gevolgd worden, met vooral in het tweede deel van de plaat een pakkend resultaat.