Ween grossiert al jaren in eclectische, van de pot gerukte megamuziek, en heeft zich zo een hele schare fans weten te versieren. Voor het recentste album koos de groep de welluidende naam 'La Cucaracha', naar zowel de bekende feestschijf (die u misschien van Helmut Lotti kent) als het beruchte ongedierte. De plaat zelf mikt ergens daartussen in.
'La Cucaracha' opent met feestelijke trompetten die een cliché-mariachisfeertje oproepen. Drums ontsporen steeds verder tot noisy, verknipte chaos - iets wat voor heel het album geldt. Ween maakt, zoals steeds, een stijlcatalogus met een iets meer dan gezonde dosis humor. Wie een nog rodere draad dan dat zoekt, komt bedrogen uit, want daar is het Ween natuurlijk niet om te doen. Waar het de groep wel om te doen is, blijft lang onduidelijk, maar het is waarschijnlijk spelplezier. De pret druipt van 'La Cucaracha' af, dat een collage van uit de mouw geschudde parodieën en genrespelletjes is. Het ergste mag gevreesd worden, maar Ween heeft in het verleden bewezen dat het een specialist in deze spielereien is. Toch slaagt hun jongste er niet echt in om de verwachtingen in te lossen.
Een aandachtstrekker is 'The Fruit Man', een griezelig reggae-experiment dat de gemiddelde rastapositivo koude rillingen zal geven. Voor wie geïnteresseerd is in verhaallijnen: het lied gaat vermoedelijk over ruilhandel, jacht en visvangst. En over het leven ook, waarschijnlijk. Muzikaal komen er af en toe verrassende momenten voorbij, zoals bijvoorbeeld wanneer een jazzy geoctaveerde gitaarlijn begeleid wordt door schijnbaar redelijk willekeurig gekozen synthesizerpercussie. Ondanks die vindingrijke passages komt het nummer niet verder dan een flauw doorslagje van wat genrekenmerken. Iets geslaagder is 'Object', een postmoderne pseudoballad die muzikale meligheid in botsing brengt met onaardige lyrics ("Love you forever / You're just an object to me"). Op de rest van de plaat passeert Ween nog door straatjes die aan Cher doen denken ('Spirit Walker', dat wel een erg fijn noisemoment heeft), terwijl in 'Lullabye' ook Antony van The Johnsons nagebootst wordt. Erg warm krijgt een mens het er nog niet van, maar sommige schoten zijn gelukkig wel in de roos. 'Learnin' to Love' is een hillbilly-cowboysong met fijne meerstemmige zang en polkabassen en op 'With My Own Bare Hands' laat Dean Ween de viezentist in zichzelf aan het woord ("Stick it up your ass! I'm gonna be your lawnmower and cut your fucking grass!"). 'Sweetheart' is tenslotte een luchtig feelgoodnummer met een duister randje.
Ween staat zoals steeds garant voor een potje stevig eclecticisme, maar waar dat op vorige platen resulteerde in goede en grappige nummers, laat de groep zijn publiek met 'La Cucaracha' wat op zijn honger zitten. Er zit weinig definitie in de songs en het geparodieer van de band is maar af en toe vermakelijk. Ween lijkt het noorden wat kwijt te zijn.
Meer over Ween
Verder bij Kwadratuur
Interessante links