De muziek van Antonio Vivaldi is, dankzij een levendig bloeiende authentieke uitvoeringspraktijk, aan een hele heropleving bezig. Waar de ‘rosse priester’ vroeger voornamelijk gekend was voor zijn ‘vier seizoenen’, een vierluik van vioolconcerti, beginnen nu ook andere concerti – voor viool, fagot of hobo – en opera’s opnieuw en regelmatig in het platenrepertoire op te duiken. Dat is te danken aan projecten als ‘The Vivaldi Edition’ bij het platenlabel Naïve, dat al bijna vijftig cd-uitgaven telt en aan ensembles als Il Pomo d’Oro, dat hier met violist Dmitry Sinkovsky zeven nieuwe vioolconcerti presenteert.
De concerti van de huidige verzameling zijn allemaal geschreven voor de Saksische kapelmeester Johann Georg Pisendel, een van de meest vermaarde virtuozen van zijn tijd. Vivaldi ontmoette de muzikanten van de Saksische hofkapel van keurvorst Friedrich August toen die in 1716 en 1717 naar Venetiê op prospectie kwam en waarschijnlijk nam ook Pisendel lessen bij Vivaldi.
Dit is niet de eerste opname uit Il Pomo d’Oro’s reeks met Vivaldi-concerti en wie de vorige uitgaven heeft beluistert, weet waaraan hij zich kan verwachten: opgewonden snelle delen, striemend virtuoze finales, een heerlijk vrije, rubato manier van loopjes uit te spelen en – hier in het bijzonder - de engelachtig heldere en zuivere klank van Dmitry Sinkovsky.
De (overigens tamelijk) recente mode om Italiaanse laat-barok duivels en vurig uit te voeren, blijft hier niet achterwege. Vooral de finales van de concerti klinken alsof ze op het scherp van de snee gestreken zijn, met vlijmscherpe accenten, een ronkende baspartij en razende tempi. Indrukwekkend is het zonder meer, al wordt het effect zo sterk in de verf gezet, dat de vraag blijft hoeveel van zo een interpretatie niet gewoonweg ‘voor de show’ gedaan wordt. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen waarom het ‘Grave’ uit het concerto in Bes, RV370 zo scherp gespeeld wordt dat het meer begint te lijken op een strijkkwartet van Bartok dan op een stuk Italiaanse barok. Het contrast met de hemelse klank van Sinkovsky’s viool, die erop volgt, maakt dat echter allemaal de moeite waard, want wat theater en effectenwerk – het contrast tussen het brute orkest en de tedere vioolsolo bijvoorbeeld – is deze violist helemaal niet vreemd. Zo gaan zijn trage delen klinken als apollinische opera-aria’s, die door een pure castraatzanger gezongen worden, met een zilveren legatostijl en een loepzuivere vioolklank.
Een theorbe in de continuo is in de achttiende eeuw eerder een rariteit maar blijkt bij Vivaldi onontbeerlijk te zijn. Het zware getokkel van het instrument domineert in enkele langzame delen en genereert een improvisatorisch gevoel, alsof zulke langzame delen maar gedeeltelijk uitgeschreven zijn en verder ter plekke, door solist en theorbe-speler, uitgevonden worden.
Het is echter de ‘rubato’ manier van spelen die nog het meeste indruk maakt: Vivaldi’s muziek is op ritmisch of melodisch gebied niet zo ingewikkeld en wie probeert all te strikt in de maat te spelen, verkrijgt een schoolse interpretatie. Vandaar dat Sinkovsky de kunst verstaat om, binnen de energieke, onontkoombare ritmische cadans die Il Pomo d’Oro neerzet, toch een heerlijke vrijheid te gebruiken in het uitspelen van al zijn snelle loopjes en acrobatieën. Het zorgt ervoor dat in de eerste plaats de cadenza’s verbluffend virtuoos gaan klinken maar zelfs langzame passages bezitten op die manier een heerlijke muzikale vrijheid. Het zijn kenmerken van een meesterlijke uitvoering, zowel bij de solist als bij het orkest. Zelfs wanneer het theatrale al te veel gaat overheersen, verrast Il Pomo d’Oro meteen met een verandering van sfeer of een lieflijk contrast en dat resulteert in een zonder meer schitterende opname!