De grens tussen seculiere muziek, die vaak voor beperkte kring bedoeld was, en religieuze muziek voor officiële en plechtige gelegenheden, vervaagde geleidelijk aan in het vijftiende- en zestiende-eeuwse Engeland, zodat er meer en meer muziek – religieus van aard of niet – voor kleinere, intiemere bezetting geschreven en gedrukt werd. Op dit soort muziek “for private devotion” richten het vocaal ensemble Stile Antico en het consort Fretwork zich met deze nieuwe cd, met daarop muziek van een half dozijn Engelse componisten uit de tijd van de Tudor koningen en hun opvolger James I.
In tegenstelling tot muziek die in Madrid of in de grote Italiaanse centra geschreven werd, lijkt de muziek uit het Tudor tijdperk minder complex en virtuoos te zijn, met toegankelijke melodielijnen en een relatief eenvoudige structuur. De polyfonie in motetten van componisten als William Byrd, John Dowland en zelf een Italiaan als Giovanni Croce, klinkt minder dik, met helder verstaanbare inzetten en afzonderlijke stemmen die gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. In die zin voorafschaduwt deze Engelse muziek uit de zestiende en zeventiende eeuw de vereenvoudigingen die elders doorgevoerd werden in het licht van de reformatie en contrareformatie, met hun nadruk op het verstaanbaar brengen van de boodschap in een vocaal muziekstuk.
Het is vandaag de dag geen zeldzaamheid meer maar Stile Antico zet op deze uitvoering een uiterst zuivere, verstaanbare en expressieve lezing neer. Het is een waar plezier om te horen hoe gedreven de verschillende stemmen met elkaar wedijveren in de complexe polyfonie van bijvoorbeeld Thomas Tomkins’ ‘O Praise the Lord’, het motet waarmee de cd opent. In de meerstemmige stukken komen de middenstemmen goed door, wat een warm klankbeeld geeft dat noch door de bassen, noch door de sopraanstemmen gedomineerd wordt. John Browne’s ‘Jesu, mercy, how may this be’ illustreert vaardig hoe mooi Stile Antico haar samenklank verzorgt, in een motet dat opvalt door zijn eenvoudige maar charmante melodielijnen.
Knappe momenten vindt men verder in bijvoorbeeld John Amners ‘A Stranger Here’, waar het koor met een plechtige ‘piano’ dynamiek de muziek inzet, vol stil ontzag. Datzelfde motet bevat trouwens enkele goed gekozen en opvallende dissonanten, die een mate van spanning in Amners muziek brengen die zeldzaam is het Engelse renaissancerepertoire. Op dezelfde manier bevat Robert Ramsey’s ‘How are the Mighty fall’n’ ook enkele opvallende en schurende chromatismes, die de invloed tonen van de moderne Italiaanse madrigalen uit de vroege zeventiende eeuw.
Instrumentale begeleidingen zijn zeldzaam en waar ze voorkomen, worden ze spaarzaam gehouden, zoals in de strijkinstrumenten die nederig de koorstemmen dubbelen in John Amners motet ‘O ye Little Flock’. Enkele stukken worden verder ook zuiver instrumentaal uitgevoerd, zoals het ‘In Nomine’ uit John Taverners ‘Missa Gloria tibi Trinitas’, met zijn strijkersbezetting. Die instrumentale muziek behoudt het ingetogen karakter van de vocale werken op deze plaat, waarbij slechts zeldzaam en spaarzaam van versieringen en diminuties gebruik gemaakt wordt. Enkele vocale soli worden verzorgd en met een opvallende dramatiek gezongen, het meest in het oog springend in het operatisch opgezette ‘See, see, the Word is Incarnate’ van Orlando Gibbons, waar een tenorsolo met het koor in dialoog gaat. Als men zulke verscheiden en boeiende muzikale momenten bij elkaar optelt, komt men uit bij een cd die de pracht van de Engelse laat renaissance in al zijn glorie laat weerklinken, in een boeiende en kwalitatief erg hoogstaande nieuwe opname.