Een meer vanzelfsprekende koppeling als deze van Osvaldo Golijovs 'Ayre' en Berio's 'Folk Songs' is haast niet voor te stellen. Niet alleen gaat het hier om twee liedcycli die zich baseren op volksmelodieën en –gezangen die begeleid worden door een klein instrumentaal ensemble, de twee werken werden ook beide voor een specifieke zangeres geschreven. De 'Folk Songs' werden op de stem van Cathy Berberian geschreven en Golijov dacht zijn 'Ayre' in functie van de Amerikaanse sopraan Dawn Upshaw. Daarenboven werd 'Ayre' in 2004 gecomponeerd om samen met de cyclus van Berio uitgevoerd te worden door Upshaw. Toch zijn het de onderlinge verschillen die 'Ayre' en 'Folk Songs' tot een schitterende tandem en deze cd tot een prachtopname maken. Waar Berio zijn inspiratie put uit de liederenschat van Europa, VS, en het Midden Oosten, baseert Golijov (opgegroeid in Argentinië, uitgeweken naar Jeruzalem en nu woonachtig de VS) zijn werk op joodse, Arabische en christelijke gezangen, vertrekkend vanuit de Sefardische traditie uit het Spaanse Andalusië, aangevuld met door hem zelf gecomponeerd materiaal.
Golijov schudde 'Ayre' op goed één maand tijd uit de pen en blijft in zijn liederen heel dicht bij de originele tradities. De muziek is heel herkenbaar, vaak eenvoudig en consonant, maar boet hoegenaamd niet aan zeggingskracht in. In het begeleidende ensemble (The Andalucian Dogs) zijn onder andere de virtuoze klezmerklarinettist David Krakauer, jazzbassist Mark Dresser en cellist Erik Friedlander (van alle markten thuis) te horen. Opmerkelijke gasten zijn het elektronisch gemanipuleerde hyperaccordeon en de laptop. Met deze moderne klanken slaagt Golijov er in om zijn traditioneel geïnspireerde muziek een verbluffend eigentijds karakter te geven, zonder het origineel te schaden. Dit, gecombineerd met de vocale verscheidenheid van Upshaws stem (vloeken, tieren, in slaap te zingen, vertellen, opzwepen en verleiden), zorgt voor een liedcyclus vol uiteenlopende en tegengestelde karakters die elke track opnieuw tot een verrassing maken. Met scherpe stem zet ze 'Ayre' in en lijkt ze de luisteraar in te leiden in een eeuwenoud geheim. Vlak daarna verschijnt ze in 'Una Madre Comió Asad' als in een sprookjesvisioen, waarbij haar engelenheldere stem gedragen wordt door een al even sprookjesachtige harp. Het contrast met de gruwelijke tekst waarin een moeder haar eigen kind roostert, kan moeilijk groter zijn en zo wordt het mysterie van 'Ayre' verder opgebouwd. In 'Tancas Serradas a Muru' lijkt Upshaw te zijn getransformeerd in een oude heks die de machtigen waarschuwt voor hun nakende val, daarbij opgestuwd door het repetitieve accordeon en de percussie. De filmische tint die de hoorn later verleent, maakt van dit deel een heerlijke portie Arabische pop die op Sfinks moeiteloos de grote tent op haar kop zou zetten.
Het is echter bij 'Wa Habibi' dat het dak er helemaal af gaat. Het hyperaccordeon zuigt het publiek uit de inleiding mee naar een cirkelende joods-Arabische melodie die steeds verder opgepompt wordt. Tot tweemaal toe wordt deze adrenalinetoevoer onderbroken voor een uitgekristalliseerde, vertederende melodie die Upshaw telkens op een andere manier zingt, daarmee aantonend wat de muzikale rek is die in één reeks noten zit. De rol van de technologie komt dan weer het best tot uiting in 'Yah, Annah Emtza'cha', waarin Upshaw zo scherp klinkt dat ze wel tegen God lijkt te staan roepen. Haar stem wordt hierbij in verschillende lagen geplaatst door sounddesigner en laptopper Jeremy Flower, waardoor de zangeres zich als het ware opsplitst in verschillende gedaantes. Dat het resultaat daarbij niet klinkt als een wanhopige poging om "klassiek" of traditionele muziek "modern" te laten klinken, onderstreept de integriteit waarmee 'Ayre' geschreven en uitgevoerd werd. Het afsluitende 'Ariadna e su Laberinto' plaats daarbij de kroon op het werk. Golijov lijkt hier op zoek te gaan naar onbekende mystieke diepten met een orkestratie die even bescheiden als weelderig klinkt. De bezwerende, kringelende melodie blijft daarbij haar weg zoeken, een weg die moeiteloos negen minuten lang kan boeien.
Net als Golijov in 'Ayre' heeft Berio er in zijn 'Folk Songs' uit 1964 voor gekozen om de originele melodieën herkenbaar te houden. De orkestraties zijn bij hem echter nog spaarzamer, maar daarom niet minder efficiënt: een minimum aan middelen garandeert hier een maximum aan rendement. Bovendien schrikt Berio er niet voor terug om hier en daar een dissonant in te lassen, waardoor de stukken 20ste eeuws klinken, zonder dat de originele sfeer gebroken wordt. Het openende 'Black is the Color' is daarvan een prachtig voorbeeld met stem, harp, altviool en cello, die in verschillende, schijnbaar los van elkaar staande lagen over elkaar schuren, met destabiliserende dissonanten en ritmische onregelmatigheden tot gevolg. In 'Motettu di Tristura' laat Berio dan weer een duistere geest rondwaren, met een ondergrond van spokende strijkers en gong waarop de vocale melodie traag komt aanzweven. 'Loosin Yela' kan dan weer ontroeren en hier toont Upshaw hoe geschikt ze is voor dit repertoire: trouw aan de geest van de volksmuziek weet ze hier de topnoten glashelder te zingen, zonder er echt in op te gaan.
Net als in 'Ayre' laat Upshaw ook in de 'Folk Songs' horen hoe rekbaar haar vocale techniek is. Ze geeft elk lied een eigen geluid mee, zonder dat het om "stemmetjes" gaat. Bij haar worden het volwaardige personages. Zo kan ze nu weer volks, dan weer ritueel of opgewekt uit de hoek komen, zoals in de prikkelende en huppelende rondedans van het liefdesliedje uit Azerbeidjaan. Alleen in 'Rossignolet du Bois' kan ze niet dezelfde standaard aanhouden. Het storende accent waarmee ze het Frans brengt, ondermijnt hier alle geloofwaardigheid. Alsof plots duidelijk wordt dat ze "maar" een actrice is. Gelukkig weet ze de luisteraar in de andere stukken wel in de waan te laten.
Meer over V/C
Verder bij Kwadratuur
Interessante links