Wie nieuwsgierig is naar wat meer dan 400 brassbands in Groot-Brittannië deze dagen volop bezig houdt, heeft aan deze schijf de nodige pluk. Over enkele weken zijn er de regionale brassbandkampioenschappen die zullen bepalen welke twee bands per regio zich zullen plaatsen voor de finales, in Gateshead voor de eerste tot vierde afdeling en de Londense Royal Albert Hall voor de kampioensdivisie.
De plichtwerken voor dit jaar zijn een mix geworden van ouder en nieuwer werk en dat heeft alweer een boeiende cd opgeleverd. Zo mag de laagste afdeling zich uitleven in een van de bekendste werken van de zwaar onderschatte Ralph Vaughan Williams. Het bloedmooie en voor een breed publiek toegankelijke‘English Folk Song Suite’, in 1923 geschreven voor militaire kapellen, is een typisch voorbeeld van hoe goed hij volksliedjes kon bewerken voor orkest. Zijn student Gordon Jacob arrangeerde het een jaar later voor symfonisch orkest en brassband. Het eerste en bekendste deel van deze driedelige suite is een lichtvoetige marsversie van ‘Seventeen Come Sunday’ en wordt gevolgd door het rustige intermezzo ‘Pretty Caroline’, dat gebaseerd is op ‘My Bonny Boy’ en ‘Green Bushes’. Afsluiter is opnieuw een mars, getiteld ‘Folks Songs From Somerset’ waarin vier volksliederen te herkennen zijn: ‘Blow Away The Morning Dew’ (ook gekend als ‘The Baffled Knight’), het vrolijke ‘High Germany’, het eerder gevoelige ‘Whistle, Daughter, Whistle’ en ten slotte ‘John Barleycorn’, dat een stevig einde bepaalt. Als na te streven voorbeeld kozen de samenstellers voor de Black Dyke Band.
De derde divisie krijgt het nagelnieuwe ‘Olympus’ van dertiger Philip Harper gepresenteerd in de première-opname van de Cory Band. Ook dit werk is opgetrokken uit drie grote delen: een imposante, trotse fanfare opent de jachtige maar optimistisch klinkende ‘Chariot Race’, gevolgd door een traag ‘The Temple Of Zeus At Olympia’ en het gedreven slotdeel ‘The Olympic Truce’. Hoewel Harpers compositie best interessant is en de tijd wel zal uitwijzen of dit een klassieker wordt, lijkt de derde afdeling dit jaar minder interessant dan de vierde en ook de tweede afdeling, waar de vorig jaar overleden Goff Richards herdacht wordt met een (nog maar eens) driedelige suite. Zijn ‘Cross Patonce’ was in 1990 al eens het plichtwerk voor een minder bekende wedstrijd en wordt hier uitgevoerd door de Leyland Band o.l.v. veteraan Richard Evans. De componist stond vooral bekend voor zijn eerder easy listening, licht jazzy werken. ‘Cross Patence ‘ biedt een bredere staalkaart van zijn kunnen, zelfs al komt de typische stijl van Richards al na een minuut bovendrijven met een euphoniumsolo. Nadien volgt een folky thema, met een hoofdrol voor de cornetten in een soort van dialoog met voornoemd instrument. Het middendeel is dan weer een schijnbaar eenvoudige en vredige melodie maar de overgang naar het slot is vrij bruusk, zelfs al speelt de Leyland Band soepel en licht als een koorddanser.
Net als Philip Harper behoort de Zwitserse toondichter Bertrand Moren tot de jongere generatie componisten. ‘Mountain Views’ begint idyllisch om dan iets plechtiger te wegen. Gaandeweg wordt het werk donkerder van sfeer, maar het opvallendste is de vrij expliciete knipoog naar Derek Bourgeois’ ‘Concerto Grosso’ in het tweede van de vier delen. Een ingetogen derde component bedoelt de klimmers te herdenken die het leven lieten in de bergen. Het slotdeel is net als het tweede deel een hevig allegro waarin alle thema’s nog eens samenvloeien.
Hoogtepunt is wel Derek Bourgeois, wiens ‘Devil And The Deep Blue Sea’ nog eens van onder het stof wordt gehaald negentien jaar nadat het als plichtwerk diende op de nationale brassbandkampioenschappen in de Londense Royal Albert Hall. Het is bovendien de live-versie ervan door de toenmalige winnaars van de Williams Fairey Band gedirigeerd door de anderhalf jaar terug overleden Major Peter Parkes. Weinig muziekstukken beginnen zo imponerend: met een alles overweldigende langzaam wegstervende openingsnoot knalt het orkest het publiek regelrecht in dit veeleisende en zelden uitgevoerde werk. In tegenstelling tot heel wat composities blijft de ganse duur van het werk boeiend, vanaf het mysterieuze begin over het galopperende middendeel tot het idyllische slot, waarin dreigende kla7qnken en korte fortissimopassages nog enkele keren naar de duivel verwijzen. De Williams Fairey Band geeft hier een uitvoering die speels en toch verzorgd en verfijnd blijft. De editie 2012 uit de reeks Regionals mag dan een compilatie zijn, het muzikale niveau en de beperkte verkrijgbaarheid van sommige tracks maken het tot een aanwinst in de platenkast.