Kwatongen beweren dat ‘Terra Australis’ tot plichtwerk voor de Nationals werd gekozen om dirigent David King zijn langverhoopte overwinning in de Royal Albert Hall te bezorgen. Zelf Australiër, had hij namelijk vijf jaar eerder de compositieopdracht voor dit werk gegeven ter gelegenheid van de tournee van zijn YBS Band. Met YBS won hij weliswaar alle grote concours - vier maal de British Open, drie keer de Masters en een ongeëvenaarde acht op negen op de Europese brassbandkampioenschappen - maar het duurde liefst zestien deelnames voor hij eindelijk de beker van de Nationale Brassbandkampioenschappen van Groot-Brittannië mocht optillen.
De geluidsopname van Brighouse & Rastrick, waar King eerder in 2010 het roer overnam, laat horen hoe indrukwekkend deze performance was. En ja, King kon in de cornetsectie rekenen op zowel Alan Morrison als Roger Webster. Men moet echter ook toegeven dat hij door het bestuur werd teruggefloten toen hij met Sheona White (alto), Michelle Ibbotson (cornet/bugel) en Katrina Marzella (bariton) drie klassendames al overtuigd had om aan te sluiten: B&R was samen met Grimethorpe de laatste band geen die vrouwelijke muzikanten in de rangen toeliet. Was, want beide bands zegden dit principe – traditie of discriminatie? - kort daarop vaarwel.
‘Terra Australis’ van Martin Ellerby is een muzikale ontdekkingsreis doorheen de geschiedenis en het landschap van Australië. Een bijzonder snelle opener, die het uiterste van de cornetsectie eist, wordt gevolgd door de euphoniumsolo die naar ‘Advance Australia Fair’ verwijst, liefdevol gebracht door Steven Walsh. De alto (William Rushworth) brengt een Last Post voor de slachtoffers van de slag bij Gallipoli tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarna de band naar een soort nationale hymne toegroeit rond het Australiëmotief van de componist. ‘A very fine performance this so coherent and techncially [sic] secure. Should be in the mix today.’ was het live-commentaar van 4barsrest dat echter op een derde plaats gokte. Nochtans was iedereen het erover eens dat “Briggus” een perfecte balans had gevonden tussen de verschillende sfeerscheppingen.
Niet te onderschatten was ook de zege van Friary Guildford Band in eerste afdeling, met ‘Diversions on a Bass Theme’ van George Lloyd. Deze band mag trots zijn op de uitvoering van dit onderschatte werk dat ooit geschreven werd voor de kampioensdivisie. Toch weegt zij niet door in vergelijking met vroegere opnames, toen het werk her en der in de hoogste divisie werd gespeeld. In de fortepassages is het verschil met echte toporkesten merkbaar. Friary Guildford is ondertussen gepromoveerd naar de hoogste afdeling en speelde zich op de jongste regionale kampioenschappen in de middenmoot. Tylerstown Band lijkt de titel in tweede divisie alleszins meer ontspannen te hebben binnengehaald. Philip Wilby schreef ‘Psalms and Hallelujahs’ ooit voor de National Children’s Band of Great Britain en noemde het terecht ”a big piece for little people”. De sobere begeleiding zorgt dat de details meer opvallen en naar verluidt verlichtte dat het werk van de jury grondig.
Nog aangenamer was hoe de Delph Band en hun dirigent Philip Goodwin ‘Willow Pattern’ van brassbandduizendpoot Philip Harper naar hun hand zetten in de derde afdeling: samen met de prestatie van B&R lijkt dit de meest overtuigende uitvoering. Het “Chinese” thema in het begin, de snelle passages, sound en frasering, de verschillende soli van bugel, trombone, bas en euphonium: alles is zo mooi uitgewerkt en in tegenstelling tot wat erg vaak gebeurt, slaagde Delph erin het niveau tot de allerlaatste noot aan te houden. Ook in de vierde afdeling ten slotte slaagde de Hazel Grove Band erin een voor die divisie memorabele uitvoering van ‘A Royal Mile Suite’ (Alan Fernie) te spelen. Alleszins memorabel genoeg om vanuit de slechte loting - band number one - als ijkpunt voor de jury te dienen.
Het boekje bij de cd zwijgt in alle talen over de vier werken die door de Foden’s Band werden gespeeld op het galaconcert. De cd mag dan wel zijn uitgebracht met als hoofdthema de winnende bands per sectie en de vier nummers behoren tot het populaire ontspanningsrepertoire, het kwaliteitsniveau dat Foden’s – toch al jaren een topfavoriet om zelf de beker in de Royal Albert Hall te mogen optillen - hier levert, verdient veel meer dan straal te worden genegeerd. Queens ‘Innuendo’ is wellicht het bekendste ervan, maar ook de zoete bugelsolo van Helen Williams in ‘Eyes of a Child’ en Morricone’s ‘A Fistful of Dollars’ blijven het onthouden waard. Alles bij elkaar is dit een geslaagde cd, waarbij concourswerken voor hoge en minder hoge divisies plus amusementsmuziek een mooie mix vormen.