'Pet Sounds' (1966) wordt algemeen aanzien als de beste Beach Boys-plaat, wat geen klein bier is gezien het indrukwekkende oeuvre van deze legendarische popgroep. The Beach Boys bleven hun carrière lang trouw aan de traditionele Amerikaanse familiewaarden van de jaren '50. Hun teksten blonken uit in jeugdige, idealistische onschuld en hun grootste aantrekkingskracht bestond in hemelse, gelaagde zangharmonieën, een ware succesformule in combinatie met de prachtsongs van hun twee opperhoofden, de wat conservatieve Mike Love en de meer vooruitstrevende Brian Wilson. Doordat het kwintet in de jaren zestig nooit de overstap waagde naar folk of openlijk voor psychedelica ging, werd het in het gouden muziektijdperk van The Beatles, The Rolling Stones en Bob Dylan publiekelijk een beetje aanzien als een nostalgisch artefact, steeds wat hulpeloos achterophinkend op die nieuwe tijd van vrijheid en experiment.
Brian Wilson, die naast het leeuwendeel van de songs ook de productie van de latere platen op zich nam, was vooral op dat laatste vlak echter een visionair, ver vooruit op zijn tijd. Hij koppelde traditionele arrangementen aan toen ongebruikelijke instrumenten en studio-experimenten, wat resulteerde in enkele van de mooiste popsongs die de vorige eeuw te bieden heeft. Door de erkenning van elkaars aanzienlijke talent groeide een wederzijds respect tussen The Beach Boys en The Beatles, die zelf evenmin vies waren van wat proefondervindelijk onderzoek in de studio. Toen deze laatsten in 1965 hun meesterwerk 'Rubber Soul' uitbrachten, besloot Wilson alles op alles te zetten om te doen waar geen enkele andere band op dat moment toe in staat was: de "beste groep van de wereld" muzikaal te overtroeven. Een jaar later was 'Pet Sounds' er, een magistraal kunstwerk zonder precedent dat de concurrentie op productievlak ver achter zich liet en de loop van de popgeschiedenis ingrijpend zou veranderen.
Iets meer dan 40 jaar later is er het huldebetoon 'Do It Again: A tribute to Pet Sounds', met bijdragen van enkele bekende maar vooral minder bekende hedendaagse alternatieve muzikanten. Het schijfje begint lang niet slecht, met de Oldham Brothers-versie van 'Wouldn't It Be Nice'. Zachte, harmonische zang wordt ondersteund door basic gitaargetokkel, maar dat is ruim voldoende om de allure van de song tot uiting te laten komen. Echt leuk wordt het helemaal op het einde, als een bende wilde kinderen in de studio wordt losgelaten (eentje roept: "Gimme your money! Gimme gimme!"). Vic Chesnutt zal echter wenkbrauwen aller landen doen fronsen met zijn "bewerking" van 'You Still Believe in Me'. Blijkbaar vond de folkzanger het zaak een derderangs stemeffect te gebruiken om de oorspronkelijke zangpartij te imiteren, met afgrijselijke gevolgen die eerder flauwe pastiche doen vermoeden dan een oprecht eerbewijs. Samen met Farmer Dave nemen Nobody and Mystic Chords of Memory vervolgens 'That's Not Me' onder handen, in een versie die de melodieën integraal herneemt maar voor een complete elektronica-update van het arrangement gaat. Dankzij de sprankelende, luchtige sfeer blijkt het een van de beste bijdragen op het album. Centro-Matic herwerkt 'Don't Talk (Put Your Head on My Shoulder)' tot een gevoelige countryballade in de stijl van Neil Young en heeft zo de juiste toon van het lied te pakken: teder, galant en een tikkeltje overromantisch. Onder andere valt in deze nieuwe vorm op hoezeer de teksten van de toen ingehuurde lyricus Tony Asher door hun eenvoud en bewust naïeve inslag de tand des tijds moeiteloos hebben doorstaan. Micah P. Johnson strumt een eind weg op 'I'm Waiting for the Day', maar klinkt als de eerste de beste hillbilly die zich onvoorbereid aan een popnummer waagt. Zijn stem is absoluut niet in vorm en de helft van de tijd zingt de man vals of nagenoeg onhoorbaar; het mag dus een schande heten dat zowel de artiest zelf als de projectleiders genoegen hebben genomen met zijn inzending. Antenna Shoes waagt zich schuchter aan het instrumentale 'Let's Go Away for Awhile' maar slaagt er niet in enige creativiteit aan de dag te leggen, waardoor dit gewoon een doordeweekse cover wordt in plaats van een persoonlijke versie. Dayna Kurtz vervolgt met zijn bluesy, erg conventionele aanpak van Mike Love's 'Sloop John B', op zich al gebaseerd op een traditional. Zijn low key behandeling vestigt echter de aandacht op de sterke eenvoud van deze rock n' roll-song, die steeds wat afstak tegen de schare van sprankelende popnummers op 'Pet Sounds'. Met wirebrushes in de ene hand en een lapsteel-gitaar in de andere verwijdert Kurtz alle popfranjes en onthult hij het lied als een weinig innovatieve, maar daarom niet minder voortreffelijke song. Vervolgens helpt Daniel Johnston het volledige album de dieperik in, met wat de meest afgrijselijke versie moet zijn die ooit van 'God Only Knows' is gemaakt. Dit lied staat terecht bekend als een van de allerbeste Beach Boys-nummers, een parel in een gouden oeuvre. De blijkbaar toondove Johnston laat de melodie gewoon voor wat ze is en neuzelt zich doorheen een van de mooiste popverwezenlijkingen van de 21ste eeuw. Mazarin verzacht daarna de pijn door een bijna onveranderde maar aangename reprise van 'I Know There's an Answer'. Jody Wildgoose brengt een uitstekend 'Here Today' dat qua lichtvoetige psychedelica en zonnige atmosfeer eerder verwant lijkt aan The Beatles' 'Sergeant Peppers' Lonely Hearts Club Band'. De zelfverklaarde excentriekeling Patrick Wolf staart zich een gat in de eigen navel op 'I Just Wasn't Made for These Times'. In plaats van de inherente wanhoop van die song te vertolken, lijkt hij vooral graag zijn eigen stem te horen, zoals een suffe r&b-zanger die van elke lettergreep een barokke stemoefening maakt. De jongens en meisjes van Architecture in Helsinki nemen 'Pet Sounds' voor hun rekening, de zomerse tweede instrumental van de plaat. Dankzij een rijk gamma aan geluidjes, ritmes en klankideeën weet de groep zijn speelse naam hoog te houden. Het meer dan twintig jaar oude The Wedding Present geniet naast anciënniteit ook het voorrecht dit tribute album af te sluiten met een van de absolute 'Pet Sounds'-toppers. 'Caroline No' wordt in een donker rockjasje gestoken dat het gewicht van de depressieve tekst tot uiting wil brengen. Geen onverdienstelijk idee, maar mijlenver uit de buurt van het origineel.
Dat laatste kan, om het gemakkelijk te houden, van dit hele album beweerd worden, maar dat zou onbillijk zijn tegenover de handvol artiesten die daadwerkelijk hun best hebben gedaan om met iets voor de dag te gekomen dat, imitatio voorbij, ook aemulatio benadert. Er staan wat te veel miskleunen op dit album om de lezer tot een aankoop te kunnen bewegen, maar de hier geprezen bijdragen zingen harmonieus het lof van een van de grootste popgroepen in de muziekgeschiedenis.
Meer over V/A
Verder bij Kwadratuur
Interessante links