De geschiedenis van de cantate, is dat er een die uitdooft na de Barok en uiteindelijk een stille dood sterft aan het eind van de 18e eeuw? In ieder geval niet in Frankrijk. Daar werden nog een heel aantal schitterende werken geschreven die de aanduiding dragen, hoewel ze zich ondertussen van de meer traditionele invulling hadden verwijderd. Ze leunen erg dicht aan bij de opera, met dat verschil dat ze veel compacter zijn en niet de overdadige emotionaliteit van het Italiaanse operabroertje – dat destijds erg in zwang was – bezitten. Jonge componisten bedienden zich van de zogeheten “scène lyrique”, onder meer om zich als artiest te profileren voor de Prix de Rome. Echter waren de werken ook daarbuiten een leven beschoren. Hector Berlioz liet zich bijvoorbeeld vol bewondering uit over Xavier Boisselots ‘Valléda’, dat met net geen twintig minuten muziek een wonderbaarlijk gestroomlijnde excursie is langs een spannend parcours. Een voldragen opera duurt al snel een vijfvoud of meer langer en dat heeft als gevolg dat de compositorische middelen spaarzamer moeten worden ingezet of een partituur dikwijls minder cohesie bezit. In cantates van iets meer dan een kwartier is het echter mogelijk om een afgerond symfonisch geheel te creëren waarin stem en orkest zich bijzonder natuurlijk tot elkaar verhouden. Want anders dan in de opera-aria is het orkestapparaat iets meer geëmancipeerd, terwijl het zwaartepunt nog steeds bij de stem ligt. Voor de afwisseling is het dan ook fijn dat op deze opname ook twee ouvertures werden geplaatst: de geëxalteerde introductie tot Cherubini’s ‘Médée’ en één vol voorvoelde tragiek van de hand van Charles-Simon Catel (‘Sémiramis’).
Jazeker, er komt een en ander kijken bij een opname als deze. Een aantal cantates beleven hun wereldpremière op cd, wat betekent dat de partituren niet verkrijgbaar waren in druk. Een project als dit op poten zetten, moet dus gepaard gaan met het verkrijgen en kunnen verspreiden van het werk van componisten die al in verregaande mate door de tijd zijn uitgewist. Een moedige onderneming dus, zowel van dirigent David Stern als van mezzo Karine Deshayes, die waarschijnlijk een shortcut richting blitzcarrière had kunnen nemen door enkele publiekslievelingen in te blikken. Dit repertoire lijkt echter geschreven op haar stem: die is niet zozeer wat men noemt glad, laat staan gelikt – wel doorwrocht en zeer expressief, wat een zegen is in deze muziek. Haar stem moet zich in de langere vocale stukken overigens blijvend laten gelden, iets waar de française niet de minste moeite mee lijkt te hebben. ‘Valléda’ katapulteert ze richting een verslindende climax, waar ze ‘Ariane’ van Louis-Ferdinand Hérold vol ingehouden melancholie inzet.
Niet zozeer Deshayes, maar wel het ensemble Opera Fuoco en dirigent David Stern zijn echter de blikvangers van deze opname. Ze namen al eerder Johann Christian Bach op voor Zig-Zag Territoires, maar in deze Franse omgeving, een van ontluikende romantiek, voelen ze zich schijnbaar volledig thuis. Misschien zal David Sterns overgave in Cherubini’s ‘Médée’ als overdreven bestempeld worden, maar wie spreekt tegen dat hij het schip dat een orkest is gezwind over de roerende golven van deze partituur laat ketsen? In ‘Valléda’ jaagt hij de hartslag zonder verpinken de hoogte in, tot en met een overweldigend slot. ‘Ariane’ laat hij dan weer langzaam gaar koken. De inzet van het orkest is er immers een van pure rust en van daaruit voegt de dirigent gaandeweg kruiden toe. Daarenboven legt Stern de mezzo nooit een duimbreed in de weg. Hij begrijpt dat deze bladmuziek staat of valt bij de stem en daarom plooit hij zich met zijn musici voortdurend naar de natuurlijke rondingen van Deshayes’ timbre. Hetzelfde doet hij respectvol in de ‘Air de Néris’ uit Cherubini’s ‘Médée’, zonder zich passief naar achter te laten mixen. Nog meer dan Deshayes slaagt Stern er in de gevoelsmatige edelheid van bijvoorbeeld Cherubini’s ‘Circé’ in muzikaal klatergoud om te zetten.
Grotendeels vergeten diamanten zoals deze kunnen ontdekken in dit soort kwaliteitsvolle uitvoeringen, het is simpelweg een genoegen. Zeker wanneer de uitgaves worden vergezeld van tekst en uitleg die de werken in een historisch raamwerk plaatsen, zonder de verbeelding helemaal monddood te maken of te verzanden in musicologische detailzucht. Een prachtige revelatie dus, voor liefhebbers van Franse romantiek zelfs onmisbaar.