Twintig jaar! Zo lang ligt het eerste album van celliste Anne Gastinel inmiddels achter haar, maar nog steeds heeft de graatmagere Française het aanschijn van een pas ontdekt talent, een ontluikende wereldster. Label Naïve had een groot en vooral een belangrijk aandeel in het gunstige verloop van haar carrière. Ze nam een aantal concerti op, maar de nadruk ligt altijd al bij de kamermuziek, waarbij haar eerste opnamepartner François-Frédéric Guy inmiddels zelf is uitgegroeid tot een gevierd solist. Ondertussen is Claire Désert haar compagnon geworden: zelf een niet onverdienstelijke solopianiste, maar iemand die vooral als kamermuziekgenoot bekendheid geniet. Haar uitgebreide ervaring deelt ze nu al een aantal jaar met Gastinel, met wie het geweldig "klikt", voor wie de melige tekst uit het cd-boekje wil geloven. Ja, met deze opname is uiterlijk heel wat aan de hand. Gastinel zelf schreef een korte mijmering over haar twintig jarig muzikaal bestaan op de cd-markt: een weinig verheffende bijdrage die geen grote muzikaliteit doet vermoeden. Over de waarde van de sixties-hoes, waarin de flower power opnieuw lijkt uitgevonden te worden, kan men even goed discussiëren. Het plaatje zou echter genomen zijn aan de oevers van de Rhône, waar Gastinel het symbolische begin van haar muzikaliteit situeert. In haar biografie wordt trouwens meer gerept over haar persoonlijk gelukkig leven met ene Maxime, dan over haar muzikale prestaties. En wie de vorige opnames van Gastinel bekijkt, ziet onder andere een samenwerking met gitarist Pablo Márquez in wat minder interessante klassieke muziek. Kortom: er zijn redenen genoeg om deze opname met scepsis te benaderen, om te geloven dat Gastinel Frack, Debussy en Poulenc niet zal kunnen verheffen. En toch haalt de Franse celliste kleine wonderen uit de partituren naar boven. Uiterlijke schijn verraadt dus toch niet altijd een innerlijke oppervlakkigheid...
Wat het meest opvalt aan deze opname, is het gemak waarmee Gastinel en Désert zich naar hun "roots", naar de kern van de Franse cellistiek, begeven. Het duo speelt alsof het niets meer te bewijzen heeft: er is niet de minste geldingsdrang en uiterlijk vertoon blijft achterwege. Zo is de virtuoze en erg humoristische sonate van Debussy een waar genot in de handen van beide dames. Ze goochelen vlot met de muzikale affecten, maar proberen geen extra gewicht in de weegschaal te leggen daar waar dat niet hoeft. Veralgemeningen zijn nooit goed, maar uit deze opname zou men kunnen concluderen dat het Franse, licht-speelse karakter van de muziek weerklank vindt in de typisch vrouwelijke karakters van Gastinel en Désert: mannelijke driftmatigheden, die de werken groter zouden kunnen maken dan ze eigenlijk zijn, krijgen geen kans, want Gastinel en Désert laten zichzelf evengoed als de luisteraar gewoon overrompelen door de geweldige muziek. Deze drie sonates klinken dan ook alsof "niets moet", en dat is een verademing voor wie een aantal referentieopnames van deze werken beluistert. Onder meer het schitterende duo Jean-Guihen Queyras - Alexandre Tharaud tekende een aantal jaar terug nog voor een veel donkerder lezing van Poulenc en Debussy bij Harmonia Mundi, een interpretatie waarvoor de scherpzinnige Debussy en de lyrisch-melancholische Poulenc van Gastinel en Désert zeker niet moeten onderdoen. De zogeheten "cellosonate" van Franck – een werk waar de componist echt plannen voor had, maar waar hij nooit aan zou kunnen beginnen – wordt onder cellisten dan maar gebruikt als term voor de transcriptie van de vioolsonate. Franck maakte deze zelf op aanvraag, dus er kan aangenomen worden dat de componist volledig achter het idee stond. Inderdaad komen de affecten erg goed tot hun recht op cello, in wat instrumentaal vuurwerk geeft vanaf de eerste noten. Zo intens als in dit openingswerk wordt deze prachtige opname naderhand niet meer, maar het langzame decrescendo richting verteerbare gevoelsmatige erupties, via een humoristisch uitstapje naar Debussy, getuigt van een goed gevoel voor opbouw.
Alweer heeft Anne Gastinel kortom bewezen wat voor een topcelliste ze is. Het blijft verbazend dat de celliste geen enorme beroepsernst en bijhorende intellectuele houding uitstraalt, maar schijn bedriegt. Men kan een traan laten bij deze magistrale opname, maar ze blijft geen dagen hangen en deelt geen harde klappen uit. Zo Frans als maar kan zijn dus: efemeer, en zonder Germaanse pathos toch getuigend van een diep muzikaal vernuft.