Ocharme diegene die op het net een zoektocht begint naar een foto waarop componist en dirigent Otto Klemperer oprecht glimlacht. Klemperer, geaard in een traditie van dirigenten als Wilhelm Furtwängler, Bruno Walter en Arturo Toscanini, was dan ook de belichaming van een Duitse gestrengheid die weinigen zo consequent hebben belichaamd als hemzelf. Klemperer koesterde de wens om door het nageslacht als componist herinnerd te worden, maar in de 21e eeuw wordt slechts hoogst zelden werk van hem opgevoerd. Wel genieten zijn opnames van heel verschillend repertoire nog steeds internationale erkenning. Klemperers eerste grote benoeming had hij te danken aan Gustav Mahler, op wiens aanraden hij aanvaard werd als chefdirigent van de Praagse opera in 1910. Mahler neemt dan ook een belangrijke plaats in binnen de discografie van Klemperer, hoewel diens symfonieën niet het beste zijn wat de dirigent heeft opgenomen. Via verschillende Duitse steden zou Klemperer later, omwille van het nazi-regime, in de Verenigde Staten terechtkomen als chefdirigent van het Los Angeles Philharmonic Orchestra, dat hij na de oorlog weer inruilde voor andere orkesten. Met het huidige WDR Sinfonieorchester Köln, het toenmalige Kölner Rundfunk-Sinfonie-Orchester, zou Klemperer in de jaren '50 een aantal van zijn belangrijkste opnames maken en deze nooit eerder uitgegeven live-uitvoeringen documenteren precies die artistieke periode.
Belangrijk om weten is dat het esthetisch ideaal waarmee Klemperer zijn leven lang werkte, totaal verschilt van de huidige. De dirigent stamde immers uit een tijd waarin de muziek zwaarwichtiger werd gemaakt door tempi te vertragen en de orkestklank goed te laten doorwegen. Dat is duidelijk te horen in deze uitvoeringen van Brahms en Mozart, die naar huidige maatstaven allebei erg zwaar, ontoegankelijk en zelfs een tikkeltje geforceerd klinken. Zeker in Brahms' magnifieke 'Ein deutsches Requiem' lijkt Klemperers keuze voor een pompeuze invulling moeilijk te rechtvaardigen. Vanaf het eerste deel kiest de dirigent een potig ritme dat Brahms wendbaarheid weinig kans geeft. De partituur wordt er een logge verschijning door, die, zeker ook omwille van de niet altijd even zuivere opnamekwaliteit, soms teveel verdrinkt in de eigen grootsheid. Brahms, die absoluut niet naar een groot effect streefde, kan een dergelijk muzikaal bombardement onmogelijk voor ogen hebben gehad. Wel creëert Klemperer in dit werk zowel als in Mozart een uitstekende, zuivere orkestklank, met prachtige, prominente houtblazers. De solisten, sopraan Elisabeth Grümmer en bariton Hermann Prey, worden gedwongen om stevig weerwerk te bieden, hetgeen ze met force in de praktijk brengen.
Nog beteuterd van de stijve Brahms, krijgt de luisteraar vervolgens de niet zo heel bekende 'Serenade in D, K239' van Mozart voorgeschoteld. De zeer prominente rol voor de eerste viool laat Klemperer alweer baden in een majesteitelijke en bestofte sfeer die vraagtekens oproept, gezien het overduidelijk gaat om een overduidelijk jonge Mozart. Bovendien is het Kölner Rundfunk-Sinfonie-Orchester nogal groot om deze kleinschalige muziek uit te voeren, waardoor deze milde serenade een blok graniet wordt. De orkestklank is alweer uitstekend en het contrast met lijvige Brahms-klank is opmerkelijk, maar van deze Mozart zijn zeker en vast al betere opnames verschenen.
Hoewel misschien blasfemisch, kan men deze opname dus eigenlijk moeilijk aanbevelen. Als historisch document blijft het een leuke ontdekking, maar de studio-opnames van Klemperer zijn, ook naar klank toe, allicht interessanter studiemateriaal.