Ze mochten waarschijnlijk de revelatie van 2011 genoemd worden, althans voor wat de Belgische jazzscène betreft. Binnen de gelederen van Peter Vermeersch' creatieve bigband Flat Earth Society vormen toetsenist Peter Vandenberghe, contrabassist Kristof Roseeuw en drummer Teun Verbruggen een ijzersterke ritmesectie, inmiddels gaan ze al een aantal jaar in trio door het leven als Too Noisy Fish. Hun tegendraadse debuut 'Fast Easy Sick' (niet toevallig afgekort FES) was een klap in het gezicht van al wie het pianotrio al lang dood had gewaand: de humor en de vindingrijkheid die al wat FES voortbrengt bezielt, kwam er in aanraking met een soms verrassend broze en breekbare stijl van improviseren. Jazz is voor dit trio geen noemer die een voorwaarde is: ze creëren muziek omdat ze eieren kwijt moeten die ze niet in de eerste de beste legbatterij gelegd krijgen. Daarvoor kriebelt het bij Vandenberghe te veel: hij heeft een neus voor eigenzinnig repertoire dat in het oog springt omdat het lak heeft aan conventies en zich juist erg intuïtief lijkt te ontwikkelen.
Niet alleen in België had men oren naar het frisse debuut dat Too Noisy Fish afleverde. Voor de tweede plaat, die met een titel als 'Fight Eat Sleep' (alweer FES) duidelijk verder borduurt op zijn voorganger, trok het trio naar Californië, waar Oz Fritz garant stond voor de productie en de mastering. Het is zijn verdienste dat het klavier in de mix niet meer naar voor is gekomen dan drums en contrabas. Vooral Kristof Roseeuw is gebaad bij de auditieve emancipatie van zijn instrument: men moet geen jazzverslaafde zijn om te horen hoe hij ingrijpend sleutelt aan het geheel met lijnen die omwille van hun melodische draagkracht volwaardig dialogeren met wat zijn collega's uitspoken. Ook Teun Verbruggen is in uitstekende doen: zijn fervente weigerachtigheid jegens traditionele percussie houdt de plaat niet alleen ritmisch snedig, maar over de hele lijn erg boeiend om volgen. Vandenberghe wordt het immers lang niet altijd gemakkelijk gemaakt door diens meanderende, koppig stuiterende drumpartijen. Ze komen de fantasie van de pianist binnengerold en sleuren haar mee in een draaikolk waaraan noch de luisteraars, noch de musici zelf kunnen weerstaan.
Zoals op het debuut is humor nog steeds de vierde, onzichtbare speler binnen dit trio. Geluiden uit videogames en een rinkelende telefoon die de opnamesessie tot twee keer toe drastisch verstoort: het zijn voorbeelden van hoe het dagelijkse leven in de muzikale wereld van Too Noisy Fish binnendringt. Van de schaterlach naar de traan is het echter slechts een kleine afstand: in 'Necrophilology' wordt bijvoorbeeld het einde van Andrej Tarkovsky's meesterwerk 'Stalker' geciteerd, waaruit het lichtend besef opstijgt dat het beter is in bitter geluk te leven met een geliefde dat een aftands, grijs bestaan te doorlopen. Bij dat troostrijke, maar tegelijk zware slot schreef Vandenberghe een wat dreigende ballade, waardoor de woorden van het personage als een waarschuwing gaan klinken. Doorheen het ganse album toont de pianist zich overigens als veel meer dan een begiftigd improvisator: zonder uitzondering bevat 'Fight Eat Sleep' thema's die blijven hangen, weliswaar zonder van een zodanig evidente orde te zijn dat ze geen interessante improvisaties toelaten.
De beukende openingsakkoorden van 'Bring It Home/Oh God' zijn niet verkeerd te verstaan: het is Too Noisy Fish menens. Wild spartelend komt het trio bij een pastoraal middendeel aan, dat een lyrisch antwoord vormt op de zelfkastijding van de eerste minuten. 'In Dust We Trust' opent met een neurotische hartslag. Een ritmische schommelbeweging maakt deze compositie tot een sterk staaltje samenspel: alleen een trio met een geworteld samenhorigheidsgevoel kan zich hierin staande houden. Ook 'Defenestration' heeft een compulsief trekje, waarvan de krachtige stroom ook nu weer uitmondt in een rustieke oceaan. Een oase die echter een fata morgana blijkt te zijn, want de openingssequens doorprikt de idylle. Eveneens drastisch is hoe het zachte, tintelende begin van 'PTMA' uiteindelijk een majesteitelijke tegenbeweging in gang zet, die niet anders kan dan ontsporen. 'Slow B' slaagt er dan weer niet in traag te blijven: met de welgemikte gretigheid van een Thelonious Monk gaat Vandenberghe zijn klavier te lijf in wat een swingend nummer mag heten. 'Jazz Invaders' en 'Segmented' verbinden eveneens tegenpolen: humor komt er naast een opluchtende schoonheidszin te staan - een die niets museaal heeft, maar die ambachtelijk en eerlijk tot stand komt. 'Watch the Dark' laat tot slot een tastend Too Noisy Fish horen. Die slingerende, rillerige compositie zet een punt achter een verslavend album met veel dimensies. Geen tafelmuziek, geen slaapmutsje, wel een parel die aantoont dat jazz tegenwoordig nog steeds grondig kan geherdefinieerd worden, in dit geval door een trio dat al haar keuzes in volle overtuiging maakt, maar ze evengoed in vraag durft stellen.