In mei 1970 brachten Bob Dylan en George Harrison samen een dagje door in New Yorkse opnamestudio. Ze speelden een vijftal songs die Dylan pas had geschreven, en hoewel de sessie geen releaserijp materiaal opleverde, hingen enkele tijdschriften de gebeurtenis toch aan de grote klok. "Dylan and Harrison Wax LP Together!", zo kopte de Britse New Musical Express. De gedroomde scoop van elke muziekjournalist natuurlijk, maar helaas was het bericht volledig uit de lucht gegrepen. Dylan, wiens eigenzinnigheid geen grenzen kende (én kent), was wellicht niet al te happig om zijn artistieke vrijheid te laten beknotten door samenwerkingen met andere "grote namen" – meer nog, als we hem mogen geloven, trachtte hij rond 1970 zélf zijn "stem van een generatie"-imago van zich af te schudden. Anders lag het bij Harrison, die zijn bewondering voor de songschrijver uit Minnesota nooit onder stoelen of banken stak. Zo coverde hij bijvoorbeeld een Dylan-nummer op z'n eerste soloalbum 'All Things Must Pass' (1970), en verzocht hij Dylan om acte de présence te maken op het (door Harrison georganiserde) Concert for Bangladesh in 1971. (De opname van dat benefietconcert bevat overigens één van de beste liveregistraties die ooit van Dylan zijn gemaakt. Uit het leed van de enen, is genot voor de anderen voortgekomen – ironisch hoe het soms kan lopen.)
Mogelijk is Harrison steeds teleurgesteld geweest over het afknappen van de New Yorkse opnamesesies uit 1970. Die teleurstelling zou hij natuurlijk nooit openlijk hebben toegegeven, maar een impliciet bewijs ervoor kan worden gevonden in het Traveling Wilburys-project. We schrijven 1988: drie oude sterren die sinds jaren niets relevants meer hadden gemaakt (Harrison, Dylan en Roy Orbison) en twee matig bekend rockers (Jeff Lynne en Tom Petty) komen op Harrisons instigatie samen in Los Angeles. Het doel: op tien dagen samen een plaat maken. Tien dagen en niet méér, want Dylan had een toernee met The Grateful Dead in het verschiet liggen – eentje die later nog de rampzalige live-plaat 'Dylan and The Dead' zou opleveren. De andere vier "Wilburys" werden niet geplaagd door vervelende verplichtigen des levens, maar schikten zich toch naar Dylans agenda: al het songschrijfwerk gebeurde bijgevolg binnen de gestelde limiet, alsook de opnames van de akoestische gitaren én Dylans stem.
Wat leverde dit alles uiteindelijk op? Een hype: 'The Traveling Wilburys Vol. 1' werd een enorme verkoopshit, een Grammy-nominatie hing in de lucht, en de publieksaandacht versterkte nog nadat Roy Orbison onverwacht – op nauwelijks 52 jaar – overleed in december 1988. De verklaring voor dit succes ligt wellicht in twee factoren: enerzijds in de aantrekkingskracht die "supergroepen" uitoefenen, en anderzijds in de gladgepolijste, radiogevoelige sound van de plaat. Meerstemmige samenzang, rinkelende akoestische gitaren, eenvoudige teksten en vlotte melodieën met een overdadig aantal majeurakkoorden: ziedaar het geheim van de Wilburys. De enige dissonant in het vriendelijke groepsgeluid komt van Dylans onaangename raspstem, die rond 1990 de minst aantrekkelijke – en meest nasale – klankkleur had uit zijn hele loopbaan. Niet dat die zang er nadien nog op verbeterde, maar Dylan ging (op plaat) wel meer aandacht besteden aan frasering en intonatie.
Na de dood van Orbison volgde er nog een sequelplaat ('The Traveling Wilburys Vol. 3') die het minder goed deed in de charts – de hype leek niet herhaalbaar zonder Roy Orbisons bijdrage. Vandaag zijn beide Wilburys-platen (na jaren van onbeschikbaarheid) opnieuw te koop, gecompleteerd met een bijzonder karig gevulde dvd, waarop een korte en oppervlakkige docu over het project, plus alle videoclips van de groep. Dylan- en Harrison-collectioneurs stellen zich volgende vraag uiteraard niet, maar: is deze verzamelbox ook koopwaardig? Was de oude hype gerechtvaardigd, en zijn deze songs twintig jaar na dato nog altijd verrassend? Het antwoord is eerder negatief, en eigenlijk is dat niet eens zo vreemd: onder tijdsdruk gemaakte muziek van een volstrekt artificieel samengestelde groep kan eenvoudigweg niet indrukwekkend zijn. Zeker niet als de groepsleden al jarenlang kampen met een writer's block.
De klassieker 'Handle With Care' – geschreven door Harrison – is verreweg de beste track van de twee cd's; de meeste andere songs staan vele sporten lager op de kwaliteitsladder. 'Congratulations' en 'Not Alone Any More' kunnen er nog net mee door, net als 'Tweeter and the Monkey Man', hoewel dit pseudo-episch nummer van Dylan net iets te sterk doet denken aan Warren Zevons 'Roland the Headless Thompson Gunner'. Voorts valt er weinig opbeurends te vertellen: 'If You Belonged to Me' is lachwekkend vals gezongen (door Dylan uiteraard), en de slaapverwekkende lading van de melodisch én tekstueel ondermaatse countryriedels 'Seven Dealy Sins', 'Where Were You Last Night', 'Cool Dry Place' en 'New Blue Moon' is ronduit onbegrijpelijk. De kinderachtige simpliciteit bereikt bovendien een pijnlijk hoogtepunt op 'Wilbury Twist' en 'Like a Ship' (één van de vier volstrekt efemere "bonustracks"). Nummers als 'Dirty World', 'Heading for the Light' en 'Inside Out' kunnen hoogstens middelmatig worden genoemd.
De Traveling Wilburys zijn er nooit in geslaagd om een product af te leveren dat méér is dan de som van de vijf (of vier) delen. En aangezien die delen – rond 1988-1990 – ronduit zwak waren, is deze verzamelaar een ware teleurstelling.
Meer over The Traveling Wilburys
Verder bij Kwadratuur
Interessante links