Als kleinkind van Piotto en zoon van Vivi Limberger heeft Tcha muziek met de paplepel binnengekregen. Naast violist, zoals zijn grootvader, en gitarist, zoals zijn vader, is Tcha zanger. Niet alleen qua instrumentkeuze, ook qua repertoire is de man niet voor één gat te vangen. Met de voeten stevig in de ‘Manouche’-traditie, heeft hij zich ook verdiept in onder andere muziektheater, Hongaarse traditionele muziek, jazz en modern klassiek. Het is in die laatste context dat hij ooit les kreeg van Herman Schamp, zelf ook een muzikale veelvraat. Kennelijk geïnspireerd door een gezamenlijke liefde voor het repertoire van Django Reinhardt (die vier van de zeven nummers componeerde) brachten de twee deze intieme plaat uit, de live opname van een dialoog tussen twee gitaren.
De term ‘standard’ verwijst in jazzmiddens naar nummers die iedereen kent, en zo een gezamenlijke imlprovisatiespeeltuin bieden zonder voorafgaande repetities, partituren of afspraken. Van vele standards zijn er meerdere enorm uiteenlopende maar geniale versies. Elke jazzgrootheid neemt er namelijk in de loop van zijn of haar carrière wel enkele op en daarbij wordt het nummer vaak tot op de kern uitgekleed zodat de schepper zichzelf er volledig in kan uitdrukken.
Dit procedé is op dit album tot in het extreme doorgetrokken: de deconstructie van de nummers is compleet, wat de muzikanten ongebreidelde vrijheid geeft, maar ook de toegankelijkheid beperkt. Hier en daar lijken de gitaristen de luisteraar zelfs de plagen: van het overbekende ‘Les Feuilles Mortes’ rest oppervlakkig alleen nog de uiterst herkenbare opmaat van drie tonen. Die komt meer dan eens terug, maar wordt dan nooit opgelost in de noot waar ze zo zeer op aanstuurt.
Uitzondering op de regel zijn ‘Clair de Lune’ met een tamelijk ongeschonden thema en ‘Blues en Mineur’, dat opent met een zeer opvallend motiefje van vier tonen dat doorheen het nummer regelmatig terugkeert. In de langzaam aan coherentie inboetende intro wordt al eens stevig aan de snaren getrokken en snelle loopjes flitsen op onvoorspelbare momenten alle kanten uit. Na ongeveer twee minuten lijkt er toch bijna een duidelijke rolverdeling te zijn – bijzonder zeldzaam op deze plaat – van manouche-ritmegitaar (inclusief voetgetap) plus solist. Via een mooie climax van spanningsvolle akkoorden gaat het nummer uiteindelijk terug naar de rafelige oorsprong waar het mee begon.
De overige nummers zijn vaak nog veel abstracter. De muziek overstijgt aan de lopende band stijlen en paradigma’s, zodat de verschillende flarden ritmiek, harmonie en melodie van overal lijken te komen en het geheel moeilijk te plaatsen wordt. Het ontbreken van een evidente structuur in de nummers, de algemeen hoge spanning en de lage herkenbaarheid maken zo samen een dikke drempel.
Toch zit er een schat aan schoonheid in deze plaat, voor wie ze weet te vinden. Het vrije samenspel blijkt mooie dialogen te bevatten, met nu eens koppige tegenbewegingen, dan weer ondersteuning, waarop de spelers weer elk even de eigen weg te gaan. Dynamiek, articulatie en toon worden met bijzonder veel gevoel gemanipuleerd, waardoor de ziel soms rechtstreeks geraakt wordt. Er wordt muzikaal gefladderd, gespuwd, gefluisterd, getold en gedroomd. Het technisch meesterschap dat dat alles mogelijk maakt spat dan ook van het album.
Zonder de nodige aandacht klinkt ‘Standards’ cerebraal en steriel, terwijl ze een grote emotionele intensiteit bevat. Daarom zal enkel de luisteraar met bijzonder gespitste oren er niet gewoon zenuwachtig van worden.