Ken Vandermark met piano, het is een combinatie die niet elke week te horen is. De saxofonist uit Chicago opereert immers graag in open bezettingen, waarbij de harmonische contouren van een klavierinstrument ontbreken. Voor Side A vindt hij echter pianist Håvard Wiik (met wie hij ook in Free Fall speelt) aan zijn zijde, naast drummer Chad Taylor.
Last van de “begrenzingen” van de piano heeft het trio echter niet. De actieradius is indrukwekkend: van stomende powerplay tot quasi klassieke kamermuziek. Vandermark zelf is vooral sterk op klarinet. Op dit instrument komen zijn melodische kwaliteiten het best tot uiting. Hoe lager het instrument dat hij kiest, hoe ruwer zijn sound wordt en hoe meer hij op geluid speelt. Hierbij wordt duidelijk dat hij niet de brute kracht van een Mats Gustafsson in huis heeft. Dit is voornamelijk hoorbaar in ‘Boxer’, waar Vandermark even stevig onder ligt bij zijn twee kompanen. Gelukkig komt hij in de andere tracks meer geïnspireerd uit de hoek en weet hij het evenwicht te herstellen.
Een schande is dit onderliggen allerminst te noemen, want Wiik en Taylor spelen op een ontzettend hoog niveau. De twee vinden elkaar steeds opnieuw en spelen met onwaarschijnlijk veel variatie en contrasten, rijk aan ideeën en nuances. Wiik laat zich horen als een meesterpianist. Voor maagdelijke oren mag wat hij doet heel willekeurig klinken, de trefzekerheid en de precisie waarmee hij speelt, maken duidelijk dat hij exact doet wat hij zelf wil. Met een parelende toon is hij all over de piano, vaak dartelend en hectisch, maar evenzeer exact afgemeten.
Taylor van zijn kant is de man die de muziek verschillende richtingen uitstuurt: swingend of latin-achtig in ‘Boxer’, boppy in ‘Enclitis’, maar vooral steeds mooi op de grens tussen vrij en groovend. Bovendien is zijn spel gekleurd met roffels en accenten die zorgen voor een steeds bewegende ritmiek van het soort dat eigenlijk een soloplaat waardig is.
Even aantrekkelijk en gevarieerd als de uitvoeringen zijn de composities. Vaak is het muzikale materiaal heel eenvoudig, zoals de ritmisch egale en repetitieve melodie van ‘Boxer’ (die door Wiik onregelmatig gemaakt wordt door hier en daar een noot weg te laten) of het korte schema van enkele stevige akkoorden dat in ‘Trued Right’ de geest van McCoy Tyner oproept. In ‘Permanent Sleeve’ mikt de groep met de klepgeluiden van Vandermark en de afgeblokte snaren van Wiik meer op de klank op zich.
Meer uitgewerkt klinken ‘Arborization’ (met de ingehouden spanning van moderne klassieke muziek) en ‘The Kreuzberg Variations’ dat, zoals de titel al aangeeft, grotendeels een variatiereeks is op een kleine cel die qua melodisch verloop en ritmiek herkneed wordt.
Daar tegenover staan momenten waarop de teugels grotendeels of helemaal los gegooid worden, zoals het einde van ‘What Is Is’ waar Vandermark en Taylor helemaal uit de bol gaan, terwijl Wiik, zich van geen kwaad bewust, blijft volharden in het thema. In ‘Fold’ en ‘Cometing’ ligt de nadruk tenslotte zowat helemaal op de improvisatie met een kreunende Vandermark en vooral een oppermachtige Wiik. De Noor laat de luisteraar alle kanten van de kamer zien met hamerend passages en virtuoze arpeggio’s. Zijn collega’s laten zich echter niet overdonderen en dienen hem hier en op de andere nummers doorgaans snel en goed van antwoord, waardoor ‘A New Margin’ een even indrukwekkende als gevarieerd album geworden is.