Ze passen volledig op een schijfje: de werken voor viool en piano van Sergei Prokofiev. Doe daar nog een schijfje bij en de twee vioolconcerto zowel als de sonates voor viool solo en twee violen kunnen er aan toegevoegd worden, met als resultante het volledige werk voor viool. Isabelle van Keulen en Ronald Brautigam concentreren zich echter op de stukken waarin ze als duo kunnen aantreden. Behalve de twee vioolsonates betreft het ook de ‘Cinq Mélodies, op. 35a’, die beduidend lichter van aard zijn dan de sonates, geschreven in een periode waarin met ijzeren hand over de Sovjet-Unie werd geregeerd en menig intellectueel moest vrezen voor zijn of haar leven. Vooral in de eerste sonate, die echter later werd gecomponeerd dan de tweede, steekt Prokofiev niet weg hoe hij zich voelde bij de moorddadige weg die het regime bewandelde. Zowel in de waanzinnige uitbarstingen (zoals in het allegro brusco) als in de omringende delen (twee slopende andante’s) zoekt Prokofiev naar erg donkere kleuren. Om het karakter van het slot van het eerste en het laatste deel van de sonate te typeren, schreef de componist dat de uitvoerder moest denken “aan de gierende wind over een kerkhof”. Dat dit stuk door een bijzonder macabere stemming wordt gekenmerkt, is dan ook bijna een understatement.
Veelzijdiger dan de eerste sonate is de tweede. Oorspronkelijk schreef Prokofiev het als een sonate voor fluit en piano, maar David Oistrach was zodanig ontroerd dat hij de man vroeg om meteen een bewerking te schrijven voor viool. Zo geschiedde: aan de klavierpartij werd geen noot verandert, wel werd de partituur van de fluit compatibel gemaakt met de mogelijkheden van de viool. Het stuk bevat tal van karakters, die vaak echter een dubbelzinnige sfeer induiken. Is het zich herhalend motief uit het openingsdeel een ruraal, ongeschonden beginsel, of is al te horen hoe deze flard de kiem van de dood in zich draagt? Waar de vier delen van de eerste sonate stuk voor stuk afklokken tussen de zes en de zeven minuten, zijn de hoekdelen in de tweede qua lengte en gewicht de zwaartepunten. De solist mag overigens een heel arsenaal aan technieken bovenhalen om de gepunteerde, ritmisch erg strakke partij gespeeld te krijgen. Isabelle van Keulen maakt van de moeilijkste grepen niet het minste probleem, hoewel zij de neiging heeft de soms wrange, soms naïeve humor van de componist niet altijd recht te doen. Zeker in de tweede sonate laat ze quasi voortdurend een ernstig gezicht zien, terwijl het ook anders kan. Ronald Brautigam blijft daarentegen enigszins afstandelijk begeleiden. Hij stort zich niet met lijf en ziel in de wereld van deze partituur: zijn flexibiliteit laat hem uitstekend toe mee te glijden in de dansante, pittoreske interpretatie waarnaar van Keulens aanpak wel eens overhelt, maar zeer morbide wordt zijn stem amper.
In de ‘Cinq Mélodies’ graaft van Keulen vooral naar de heimwee die de componist voelde. Hij bevond zich op dat moment in Californië, daar waar – naar men zegt – kopzorgen in die tijd nog moesten uitgevonden worden. Toch miste Prokofiev de ziel van zijn vaderland, wat hem ertoe bracht vijf melodieën te schrijven met een uitheemse tint. Dit uitvoerdersduo laat de vijf miniatuurtjes, allen korter dan 3 minuten, klinken alsof ze nog aan het rondzwerven zijn in het ijle, op zoek naar een plaats waar ze zich te rusten kunnen leggen. Er gaat een zekere dreiging uit van deze interpretatie, die misschien enige lichtheid in de weg staat. Hoe dan ook trekken van Keulen en Brautigam met deze erg intense opname integraal de kaart van het drama, zonder in pathetiek te vervallen. Dat is bijzonder sterk, zelfs in de wetenschap dat de musici wel eens vergeten te glimlachen, zich groen te lachen, valselijk te lachen. Want inderdaad: bij Prokofiev zou de lach, hoewel die zelden echt gemeend is, nooit veraf mogen zijn.