Het eerste deel van Schumanns pianoconcerto opus 54 werd geschreven voor Clara Wieck, de getalenteerde dochter van Schumanns pianoleraar Friedrich Wieck en Schumanns verloofde en latere vrouw. Oorspronkelijk was het een zelfstandig concertstuk maar Schumann voegde er jaren nadien een nieuw gecomponeerd langzaam deel en een finale aan toe om zo tot een klassiek driedelig concerto te komen. Eveneens voor Clara Wieck werden nadien nog twee kleinere concertante werken geschreven, een ‘Introduktion und Allegro Appassionato’ opus 92 en een ‘Konzert-Allegro mit Introduktion’ opus 134. Deze nieuwe verzameling met het concertante oeuvre voor piano van Schumann werd ingespeeld door pianist Gerhard Oppitz en de Bamberger Symphoniker onder leiding van Marc Andreae.
Schumanns pianoconcerto is bekend genoeg maar de twee andere werken voor piano en orkest zijn dat veel minder. Nochtans is de ‘Introduktion und Allegro Appassionato’ een onmiskenbaar Schumannesk stuk muziek, met een romantisch georkestreerde, langzame introductie dat door een strijdvaardig snel deel gevolgd wordt. Het ‘Konzert-Allegro’ op zijn beurt bouwt op naar een heroïsche en harmonisch erg rijke climax, waarbij de piano als evenwaardige partner van het orkest wordt aanzien.
Schumann maakte bovendien zelf een bewerking van zijn ‘Konzertstück’ voor vier hoorns en orkest opus 86 en die bewerking werd mee op cd gezet. Waar het werk vanzelfsprekend kracht verliest doordat de vier hoorns door een piano vervangen werden, blijft het een boeiende beluistering, onder meer omwille van Schumanns geraffineerde orkestratie en de manier waarop de piano erin slaagt typerende hoornpassages in dit arrangement briljant te omspelen.
Pianist Gerhard Oppitz imiteert trouw de drogere klank van de negentiende-eeuwse piano en dat doet wonderen voor momenten in het eerste en laatste deel van het pianoconcerto, waar krachtige passages vol snelle noten niet verdrinken in een zee van galm maar klaar en duidelijk naar buiten komen. Daarentegen creëert Oppitz een lichtjes donkere klank - vooral wanneer hij in een zachte dynamiek speelt - die af en toe de neiging heeft om dof over te komen, zoals in het langzame deel van het pianoconcerto. Dat kan echter net zo goed aan de opname zelf liggen maar zorgt ervoor dat de muziek bij momenten wat sprankelends mist.
Dat sprankelende ontbreekt soms ook wel wat bij het orkest, dat een in fluweel verpakte uitvoering neerzet, zonder dat ruwe kantje dat de Schumann-opnames van Gardiner of Herreweghe (zij spelen weliswaar op oude instrumenten) bezitten. Daartegenover staat wel een heerlijk zuivere en precieze klank bij de strijkers van de Bamberger Symphoniker en expressieve soli in de verschillende solo-instrumenten, in de eerste plaats bij de hobo die klagend het pianoconcerto inzet.
Dit is een kundige, muzikale en romantische uitvoering van Schumanns werken voor piano en orkest. Toch kan men zich niet van het gevoel ontdoen dat de uitvoeringen met bijvoorbeeld Christian Zacharias en het Orchestre de Chambre de Lausanne net dat beetje charme meer bezitten, in de helderheid van de klank of de lichtheid van de uitvoering. Maar twee kwalitatief hoogstaande opnames met elkaar vergelijken, is eerder een luxeprobleem en doet geen afbreuk aan de ontegenzeggelijke kwaliteit van deze uitvoering.