In 1842 was Robert Schumann (1810-1856) nog niet de bekende componist die hij voor latere generaties zou zijn. Schumann was gerespecteerd als muziekcriticus en uitgever van het muziektijdschrift ‘Die Neue Zeitschrift für Musik’ en in mindere mate als componist van pianomuziek en liedrepertoire. De eerste kamermuziekwerken van Schumann zijn dus een erg zelfbewuste stap in de wereld van de instrumentale muziek. En met typerende moedigheid viel Schumann meteen het strijkkwartet aan, het genre dat traditioneel als het moeilijkste van alle instrumentale genres aanzien wordt. In een korte en uiterst productieve periode van twee maanden in juni en juli 1842, componeerde hij zijn eerste en meteen ook zijn laatste drie kwartetten, die gezamelijk het opusnummer 41 meekregen.
“Ik durf te zeggen dat [mijn kwartetten] zo goed zijn als die van Haydn” schreef Schumann aan zijn vrouw en vooral in het eerste kwartet loert de elegantie van de Weense achttiende eeuw soms nog om de hoek. Maar veel meer dan Haydn komt Schumanns inspiratie van Beethoven en diens late strijkkwartetten en van de romantische muziek van Felix Mendelssohn-Bartholdy, wiens drie strijkkwartetten opus 44 vier jaren voordien verschenen waren.
Schumanns opus 41 bestaat dus uit drie afzonderlijke kwartetten die heel bewust als een samenhangende cyclus opgezet zet. Elk van de drie kwartetten krijgt van het Ysaÿe kwartet toch een heel eigen kleur en atmosfeer mee. Zo is het tweede kwartet, in F het meest vriendelijke van de drie, met een heerlijk zangerig uitgevoerd eerste deel en een innig ‘andante quasi variazioni’ als langzame beweging. Het eerste deel van het derde kwartet is, met zijn lichtjes schuchtere interpretatie, goedaardige karakter en korte frases als een soort van eerlijke liefdesverklaring aan Schumanns echtgenote Clara maar contrasteert met het wat angstige, onroerige tweede deel of de levendige finale.
De loepzuivere klank van de vier strijkers van het Ysaÿe kwartet is hier van onschatbare waarde, net als de aandacht die naar frasering ging. Elke frase voelt even ‘vocaal gedacht’ aan als in een stuk barokmuziek. Dat komt hoegenaamd niet artificieel over maar zorgt er net voor dat de muzikale boodschap erg tastbaar naar voren komt. Op die manier krijgt deze interpretatie een dankbaar gevoel voor ademruimte en beheersing. Hoe meesterlijk de kwartetleden van atmosfeer kunnen veranderen, bewijst het einde van het tweede deel in het derde kwartet, waar de robuuste muziek over enkele maten plots weer een lieflijk karakter aanneemt.
Het meest in het oog springend is echter de pure energie waarmee de kwartetmuzikanten deze muziek kunnen uitvoeren, met opgedreven tempi, gespierde accenten en een slanke samenklank. Niet voor niets spreekt het cd-boekje over de ‘emancipatie van het scherzo’ want vooral in het scherzo van elk kwartet valt op hoe vernieuwend Schumann te werk gaat. Schumanns scherzo – met name in het eerste kwartet - is geen verkapt menuet, noch is het een vluchtig intermezzo zoals vaak bij Mendelssohn maar een onstuimige, opgejaagde dansbeweging. Eenzelfde wildheid kenmerkt ook de finales van het eerste en derde kwartet.
Een kwartet dat een zo goed geolied samenspel laat horen als het Ysaÿe kwartet op deze laatste cd doet, is zonder meer een plezier om te beluisteren. Schumanns drie kwartetten opus 41 zijn bovendien pareltjes van werken die in een uitvoering als deze met een verrukkelijke spontaniteit mogen schitteren!