Met het huidige cd'tje stellen pianist Jozef de Beenhouwer en het Panocha strijkkwartet Schumanns pianokwintet opus 44 en diens pianokwartet opus 47 voor. Het pianokwintet en -kwartet dateren uit hetzelfde jaar, 1842 en delen dezelfde toonaard, het traditioneel heroïsche Es majeur. 1842 was Schumanns 'kamermuziekjaar' en tevens het jaar waarin hij zich ondermeer sterk toelegde op een studie van Mozarts strijkkwartetten. Vandaar het idee om een kwintet voor strijkkwartet met piano erbij te schrijven, een toendertijd vrij unieke combinatie van instrumenten. Voor het genre van het pianokwartet (viool, altviool, cello en piano) bestonden al wel precedenten - ook ondermeer van Mozart - waarmee Schumann voldoende vertrouwd was.
Waar Schumann vaak voorgesteld wordt als een aartsromanticus, is dit een opvallend lichte, classicistische lezing. Dat heeft meerdere redenen en het opnametechnische aspect van deze plaat zal er zeker niet los van te maken zijn. Maar ook Jozef de Beenhouwers manier van piano spelen draagt bij tot de doorzichtigheid van de uitvoering. Hij gaat spaarzaam met zijn pedaal om waardoor zijn piano zeker niet teveel galm meekrijgt, snelle trekjes duidelijk afgelijnd worden en fugatische passages als in de slotdelen van het kwintet en het kwartet overzichtelijk blijven. Droog klinken doet hij echter ook weer niet. Akkoorden klinken ondanks de korte fraseringen genereus en de Beenhouwer speelt meesterlijk met Schumanns fascinerende harmonieën en dissonanties.
Men krijgt al snel de indruk dat bij de strijkers maar vooral in de pianopartij noten met uiterste zorg neergezet worden. Dat zorgt voor een frasering die tot in de puntjes afgewerkt kan worden en de Beenhouwer articuleert meesterlijk en met oog voor detail en schoonheid.
Ook de balans draagt bij tot een doorzichtig klankbeeld. De piano domineert het ensemble en binnen de strijkers is het de viool die op de eerste plaats staat. Passages als het eerste deel van het pianokwintet bevatten enkele mooie melodiefragmenten die tussen altviool en cello doorgegeven worden en daar kan de luisteraar genieten van de aantrekkelijke, lichtjes hese, bescheiden kleur van beide instrumenten. Maar over het algemeen blijven de lagere strijkers, de middenstemmen van Schumanns ensemble, op de achtergrond.
Er wordt met enthousiasme gemusiceerd en de muzikanten vallen de openingsdelen van de twee werken met veel zin aan. Markante ritmes gaan niet onopgemerkt voorbij en de twee scherzi bezitten een gesmaakte vitaliteit. Dat is zeker bij het scherzo uit het pianokwartet geen evidentie. Vaker hebben de snelle nootjes in het begin namelijk een gefluisterde, spookachtige kwaliteit, niet het meer openlijk dreigende karakter dat ze hier bezitten. Kortom, aan bewogenheid ontbreekt het eigenlijk niet op deze uitvoering.
En toch klinken deze beide kwartetten wat ingetogen, alsof geen van de vier of vijf muzikanten er voluit voor gaat. Dat hoeft niet steeds een nadeel te zijn: het langzame deel uit het kwintet neemt de vorm aan van een treurende, Schubertiaanse processie en wint zeker bij een intieme, terughoudende aanpak als deze. Het andere trage deel, in het pianokwartet is een wondermooi stukje zangerigheid en blijft een soepele cadans behouden dankzij de actieve ritmiek in de begeleiding. Maar alles blijft braaf afgewerkt terwijl delen als de finale van het tweede kwartet wel dat beetje extra hadden kunnen gebruiken.
Men kan zeggen dat het Jozef de Beenhouwer is die deze uitvoeringen draagt. Het Panocha kwartet levert ook een mooie bijdrage aan de hele cd maar het is de piano die duidelijk op de voorgrond staat en het vaakst sfeer en interpretatie bepaalt. Deze opname blijft echter een fijntjes afgewerkte uitvoering die misschien niet altijd zo opwindend is als gekund had maar dat ruimschoots goed maakt door haar oog voor esthetiek en detail.
Meer over R. Schumann
Verder bij Kwadratuur
Interessante links