Erwin Schulhoff (1894-1942) maakte deel uit van een generatie componisten wiens opleiding stevig geworteld was in de Centraal-Europese muziektraditie maar die op rebelse wijze tot volwassenheid kwamen in de chaotische jaren na de eerste wereldoorlog. De in Praag geboren Schulhoff vocht in Rusland met het Oostenrijks-Hongaarse leger tijdens de oorlog maar omarmde de muzikale avant-garde bij zijn terugkomst. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Alban Berg, met wie hij goed bevriend was, was Schulhoff niet afkerig van ‘populaire’ muziek, Amerikaanse jazz en ragtime en Schulhoffs composities uit het interbellum zijn dan ook een paar grote stappen verwijderd van de meer elitaire stijl van de tweede Weense school.
Schulhoffs avant-gardisme, zijn Duits-joodse familie en communistische sympathieën (hij componeerde zelfs een muzikale zetting van Marx’ ‘Communistisch Manifest’!) maakten hem niet veel vrienden bij de Nationaal Socialististen, die het vanaf 1939 voor het zeggen kregen in Tsjecho-Slowakije. Hij dook onder en vroeg asiel aan in de Sovjet-Unie maar werd opgepakt voor hij kon emigreren en stierf aan tuberculose in het concentratiekamp van Wülzburg.
Het Duitse Vogler strijkkwartet belicht hier drie werken voor strijkers die Schulhoff tussen 1923 en 1925 componeerde: zijn eerste strijkkwartet, het ‘Duo für Violine und Violoncello’ en de ‘5 Stücke für Streichquartett’. Shostakovich is nooit veraf in deze muziek, in de grillige ritmiek, het sardonische karakter van de melodieën en de fusie tussen hoge kunstmuziek en lage cabaretstijl. Schulhoffs werk verklankt de moderne, verstedelijkte wereld, zo nieuw en bevreemdend als die in de twintiger jaren door mensen ervaren werd. Toch zit er in deze werken een lyriek en een respect voor de romantische traditie die de provocatieve werken van Kurt Weill bijvoorbeeld veel minder bezitten. Enkele delen op deze cd, zoals de ‘Tango’ uit de ‘5 Stücke für Streichquartett’ fascineren omwille van hun intense, atonale maar welluidende melodielijnen.
Het hoeft niemand te verbazen dat dit soort van muziek een uitvoering uitnodigt die extremen opzoekt, qua karakter, dynamiek of frasering. Dat is dan ook precies waar het Vogler kwartet hier naar op zoek gaat, door luide passages met een verbitterde kracht te spelen of stille momenten een bevreemdende, unheimlich stille atmosfeer te verlenen. Schulhoffs muziek kan volkomen onverwacht van karakter veranderen en van die grilligheid wordt ten volle gebruik gemaakt, onder meer in het scherzo van het strijkkwartet, waar sarcasme en ironie troef zijn.
Het vierdelige duo voor viool en cello is een interessant werk, waarin Schulhoff binnen een relatief klassieke opbouw de speeltechnische en expressieve mogelijkheden van beide instrumenten aftast, in die mate dat delen als het onrustige ‘Moderato’ waarmee het werk opent de dikke textuur bezitten van een voltallig strijkkwartet. Het scherzo neemt de vorm aan van een ‘Zingaresca’, een uiterst energiek zigeunerwijsje, waarbij viool en cello op virtuoze wijze pizzicati in het rond strooien.
Het Vogler kwartet sluit de cd af met Schulhoffs ‘5 Stücke für Streichquartett’, schijnbaar een verzameling van vijf pretentieloze karakterstukjes maar de titels van die stukjes (‘Valse Viennese’, ‘Tarantella’, ‘Serenata’) zijn bedrieglijk: dit is een zonder meer kubistische, expressionistische kijk op zulke klassieke genres.
Schulhoffs muziek is, samen met die van componisten als Kurt Weill, Dmitri Shostakovich of Ernst Krenek een levendige getuigenis van uitbundige jaren ’20, een decennium waarin naar hartelust geëxperimenteerd werd en de grens tussen klassieke, populaire en modernistische stijlen erg dunnetjes was. Schulhoffs muziek onderscheidt zich niet steeds door zijn diepgang maar de plotse en karaktervolle effecten die deze muziek rijk is, houden deze uitvoering wel constant boeiend.