Op ‘A Long Story Short’ bevindt de Nederlandse pianist Rembrandt Frerichs zich opnieuw in het gezelschap van bassist Tony Overwater en drummer Vinsent Planjer, waarmee hij zijn eerste trioalbum ‘Levantasy’ opnam. Dat de drie elkaar niet voor het eerst treffen, is van meet af aan te horen. Vooral in de nummers met een uitgesproken complexiteit valt de eenheid die de drie muzikanten vormen goed op. Hoekige ritmes, haakse maatveranderingen en uitgekiende arrangementen geven Frerichs, Overwater en Planjer maximaal de kans om hun onderlinge coördinatie te demonstreren. Vooral Frerichs en Overwater vinden elkaar blindelings in de kronkelende thema’s waarna ze elk hun eigen weg gaan. Dit is de wereld van Phronesis of het trio van Vijay Iyer: heel herkenbaar, modern en hip, maar niet zonder gevaar.
Vooral de technische krachtpatserij ligt bij dit spelconcept op de loer, maar Frerichs weet het doorgaans mooi te omzeilen. De composities krijgen een melodische kwaliteit mee die ze herken- en volgbaar houden, terwijl het kort draaien en tikken van Planjer de muziek voorziet van een knapperig korstje en een speelse lading. Zo strooit ook Frerichs als solist bij momenten kwistig noten met de rechter hand, zonder dat zijn virtuoze spel tot een loutere notenkramerij gereduceerd wordt. Daarvoor is de pianist te veel bezig met opbouw en ontwikkeling, waarbij hij niet constant kiest voor louter openplooien met dynamiek of zwellende tremolo’s. Wanneer hij dat dan in ‘Elf’ toch even doet, klinken de voor de hand liggen technieken plots heel efficiënt.
De haast met wiskundige precisie geschreven en uitgevoerde composities worden afgewisseld met tragere, vaak romantische of zelfs dromerige stukken. Die worden mooi gedragen door de een brede harmonievoering en de gestreken bas van Overwater die in zijn beheersing laat horen dat het gebruik van de strijkstok bij hem geen aardigheidje is. Zo kan Coltrane’s ‘Naima’ zich, zonder percussie, ontwikkelen tot romantische kamermuziek, terwijl in ‘Stav’ de filmische sfeer van een romantisch drama rondwaart. Op sommige momenten is het uitkijken dat de muziek niet onderuitzakt in haardvuurgezelligheid, maar doorgaans weten Frerichs en zijn collega’s ver uit dit gevaarlijke vaarwater te blijven.
Naar het einde van de cd levert het trio ook enkele mooie miniatuurtjes af die tussen de energieke en de romantische polen van het trio in vallen. Zo wordt ‘One Upon a Time’ gedragen door een mankende hoemparitme, waarbij het accordeonachtig harmonium voor een licht chansonparfum zorgt, terwijl de gedempte piano sterk doet denken aan het geluid van een pianoforte. In ‘Bangalore’ komt de trioklank het meest verfijnd tot uiting, mede door de breinaaldenklank van Planjers tikwerk.
De laatste track, ‘Chahar-Pareh’, gebaseerd op Perzische volkmelodie, is de uitsmijter van de plaat. Uptempo en plots onbeschaamd groovend met opnieuw knap energiek, maar uitgebalanceerd drumwerk, wordt de complexiteit plots vooral prikkelend en meeslepend. Het eerder door dwarse breuken indrukwekkende uitgebouwde samenspel wordt nu extra geconcentreerd. Daarmee is de muziek van het Rembrandt Frerichs Trio nog steeds niet echt vernieuwend of verrassend, maar de overtuiging waarmee die gespeeld wordt, maakt de plaat ruim overtuigend genoeg. In alle gedaantes waarin de band zich hier laat horen.