De energie die de Belgische saxofonist en klarinettist Toine Thys niet binnen zijn jazzproject Take The Duck kwijt kan, integreert hij al een tweetal jaar in zijn nevenproject Rackham dat intussen volledig terecht een sterke livereputatie geniet. Volgens de website brengt deze band "a free satellite in the jazz-pop-rock-etnoworldish galaxy". Samen met andere notoire jazzcompanen als trompettisten Laurent Blondiau en Bart Maris, drummer Teun Verbruggen, bassist François Verrue en gitarist Benjamin Clément lijkt hij nog het meeste thuis te horen in het hokje waar ook Greetings From Mercury en AKA Moon in passen, al is de muziek van Rackham een pak toegankelijker. Nog volgens de website werd de band voor deze plaat vooral geïnspireerd door Calexico, Jeff Buckley, The Brian Blade Fellowship en Jim Black.
Deze inleidende mengeling van feiten en promotionele blabla moet met een korrel zout genomen, want ondergetekende vond alvast geen sporen van Jeff. De jazzrock is aanwezig, met een glansrol voor trompet, tenorsax, klarinet en gitaar maar daartegenover staan soms harde en drukke drumlijnen. In de opener 'Spine' gaat drummer Teun Verbruggen er zwaar over en wordt de esthetiek van het nummer vakkundig verpletterd zoals anders alleen van molotov Stéphane Galland gevreesd wordt. Nochtans klinkt Verbruggen in andere iets stevigere nummers als 'Schmoll', 'Number One' en 'Fireflies' wel gedoseerd. 'Afghanistan' is een pak rustiger met de akoestische gitaar en de klarinet van Thys en het van donkere distortion voorziene 'Sirenian' gaat op dat elan verder. 'So Long', met net als in 'Fireflies' gastzangeres Delphine Gardin, is zwoele zachte zondagavondjazz en nog mooier is het ongetwijfeld door Calexico geïnspireerde 'Juanita Kligopoulou' waarin Thys en Blondiau de intro unisono spelen en pas in het middendeel gaan soleren. Het gedempte trompetje van Bart Maris mag als intro bijna een minuut solo gaan in 'Number One' maar vervolgens gaat dit werk twee minuten nergens heen om dan open te breken in hevige jazzrock, waarna het nummer langzaam weer wegsterft. De afsluiter 'Prime Time' begint als een geslaagde generiek van een tv-reeks en bloeit open tot een compositie waar meer swing, blues en funk in huist dan etnische muziek en pop. Vooral Clément en Blondiau vallen hier op.
Heel wat mensen vinden – niet helemaal onterecht overigens – dat rock en folk niet te moeilijk hoeven te zijn. Men laat dat intellectuele karakter beter over aan jazz, klassiek en brassband, liever dan te vervallen in geforceerde muziek waar alle gevoel uit gepingeld is. Op de opener na levert Rackham met 'Juanita K' een sterke fusionplaat af en toont het aan dat die valstrik vermeden kan worden.