De ondertitel van de plaat dekt de lading: “altoist Paul Van Kemenade in different settings”. Inderdaad: Paul van Kemenade, de Nederlandse saxofonist, componist en organisator van het eindejaarsfestival Stranger Than Paranoia, houdt van variatie. Hij zoekt graag diverse samenwerkingsverbanden op, wat in 2008 resulteerde in het album ‘Two Horns and a Bass’ waarop hij te horen was in duo-, trio- en kwintetformule. Voor ‘Close Enough’ speelt hij in vijf formaties.
De constante doorheen deze verschillende groepen is uiteraard Van Kemenade zelf die met zijn lekker soepele en gezond in het vlees zittende geluid (niet qua volume, maar wel in “sound”) het geluid vorm geeft. Als vanouds zet hij in op een melodische benadering waarbij de harmonieën niet uitgeperst worden, maar zijn lijnen soepel doorlopen. Kleine buigingen in de tonen verraden een zwak voor souljazz à la Cannonball Adderley zonder dat hij verzandt in sympathiek geneuzel.
Dat hij met dit toch eerder typische geluid in diverse omgevingen kan functioneren, wordt vooral duidelijk in het openende ‘Fantasy Coulours’ dat meteen de grootste en meest opmerkelijke bezetting laat horen. Naast Van Kemenade, twee andere blazers en bassist Wiro Mahieu draven hier namelijk ook flamencogitarist El Periquin, de Senegalese percussionist Serigne Gueye, pianist Rein Godefroy en het renaissance-ensemble Cappella Pratensis op. Ondanks het van over de hele wereld geplukte collectief klinkt het resultaat niet als een eclectisch boeltje. Essentieel hierbij is het doordachte arrangement van Van Kemenade. De gregoriaans aandoende melodie van het vocaal ensemble wordt steeds anders uitgewerkt (van eenstemmig tot polyfoon) en wisselt af met een verleidelijke zuiderse groove, een flamencosolo en uitgeharmoniseerde blazers. Het opmerkelijke is dat het geheel ondanks de veranderingen blijft vloeien en zo natuurlijk aanvoelt.
Dezelfde kwaliteiten en hetzelfde niveau, maar dan in homogenere bezetting, komen terug wanneer Van Kemenade met zijn Three Horns and a Bass-ensemble speelt. De entourage met trompettist Angelo Verploegen, trombonist Louk Boudestijn en bassist Wiro Mahieu blijkt de ideale setting voor de altist. Zijn composities wisselen schijnbaar vanzelfsprekende van zwalpende New Orleans naar funk, Miles Davis’ cool en Mingus’ pocket bigband-arrangementen. De tempo- en sfeerveranderingen klinken natuurlijk, de harmonisaties en het geluid zijn heerlijk romig en het samenspel en de beweeglijkheid van het kwartet indrukwekkend.
Dat hij zijn schrijf- en speelstijl kan aanpassen aan de omgeving bewijzen de duotracks met cellist Ernst Reijseger. De kamermuziek van het tweetal klinkt vaak speels, maar laat ook nog raffinement horen, zoals in ‘It Is Never Too Late’ waarin sax en cello halverwege van rol en muzikaal materiaal wisselen.
De resterende ensembles voegen elk hun eigen element toe aan het geheel van de plaat. Van Kemenade’s intenationale kwintet schittert met een subtiel borstelende Han Bennink en Boderhopping doet hetzelfde met een Oosters aandoende en lichtlopende symmetrische maatsoort. Het klankpalet van ‘Close Enough’ wordt er alleen maar groter mee. Heterogener ook, maar dan zonder dat het album een ratjetoe wordt.