Wie de artistieke output van de tachtig jaar oude Amerikaanse drummer Paul Motian bekijkt, zou kunnen vermoeden dat de man met de jaren niet ouder, maar jonger wordt. Per jaar brengt het Duitse label Winter & Winter meerdere albums van de man (opnieuw) uit en daarnaast is Motian ook actief bij ECM, waardoor verzamelaars telkens een aardig bedrag mogen ophoesten om op de hoogte te blijven van Motians doen en laten. Interessant is bovenal dat de drummer zich gaandeweg meer en meer lijkt te ontwikkelen als een muzikant voor wie diversiteit van onmetelijk belang is. De bandleider laat zich dan ook omringen door verschillende gezelschappen, gaande van de visionaire jazzpianist Jason Moran of de energieke saxofonist Chris Potter tot en met het gezellige gezelschap waarmee hij 'The Windmills of Your Mind' opnam. De muzikanten in kwestie zijn gitarist Bill Frisell, die alweer met zinderende, americana-achtige akkoorden begeleidt, zwaarmoedig bassist Thomas Morgan en de vederlichte stem van Petra Haden.
Met die Petra Haden is overigens iets vreemds aan de hand. Het betreft de dochter van bassist Charlie Haden, maar in tegenstelling tot haar vader ontwikkelde Petra zich niet zozeer in de richting van de jazz. Vaker wordt ze geassocieerd met a capella-muziek en uitstapjes naar het commerciële circuit, waarin ze overigens dikwijls onopgemerkt bleef. Het feit dat ze nog geen grote vertrouwdheid heeft opgebouwd met de jazz werpt hier echter zijn vruchten af. Met Bill Frisell nam ze al een album op in 2004 en tussen die twee verloopt de communicatie feilloos. Noch Haden noch Frisell willen de clichés die rond jazzvocalisten bestaan bevestigen en dat levert een stoutmoedig no nonsense-geluid op waarin stem en gitaar, maar ook bas en drums, elkaar prachtig vinden. Bovendien pakt Petra Haden uit met een subtiele tekstexpressie, die haar openingszin in 'Lover Man' ("I don't know why, but I'm feeling so sad") van een fris elan voorziet. Haden is altijd perfect verstaanbaar en ze speelt een ondeugend, lichtvoetig spel met enkele standards, waardoor ze een heerlijk luchtige lezing krijgen, van subtiele melancholische toetsen voorzien door Motians vermoeide drums of Frisells mijmerende achtergrondcommentaar.
De keerzijde van de medaille is dat Petra Haden weinig vocale diversiteit te bieden heeft, maar over een klein uurtje muziek vormt dat geen groot drama. Meer problematisch zijn de composities zonder Haden, waarin Motian, Morgan en Frisell zelf de leegtes mogen vullen en dat helaas niet vanuit een enorme inspiratie doen. Het blijft vooral bij die nummers, maar eigenlijk ook over de gehele plaat, bij gemoedelijk musiceren, terwijl deze topbezetting met wat meer pretenties gerust een meesterlijke, gevarieerde plaat bij elkaar had kunnen spelen.