Jazz is trancemuziek. Dat weten die enkele nog levende gelukkigen die John Coltrane in levende lijve 'A Love Supreme' hoorden vertolken, dat weten ook de fans van Nik Bärtsch. De Zwitser, behalve pianist ook musicoloog, taalwetenschapper en filosoof van opleiding, is gebiologeerd door de biologie van herhaling. Zijn band Ronin, een verwijzing naar de samourai's die zich in Japanse legendes losmaken van hun meester en op eigen houtje een meestal afgezonderd bestaan gaan leiden, plaatst telkens bepaalde muzikale cellen voortdurend naast elkaar. Die ontwikkelen zich met mondjesmaat, worden gevarieerd of geïntensifieerd, tot ze de luisteraar in een soort verslindende spiraal gevangen houden. Bärtsch benadert het klavier daarbij duidelijk als een tokkelinstrument: in plaats van galmende akkoorden kiest hij vaak voor een zich herhalende riedel met één hand, of een echoënde noot waarvan hij de snaar eventueel met de vinger afdempt. Die pianopartijen zijn echter zelden het zwaartepunt van de titelloze nummers, die vaak een loodzware, hobbelige baslijn als fundament lijken te hebben.
Fascinerend is de manier waarop de band de betonnen sound van Ronin, die haar muzikale formules nooit wefmoffelt, toch laat bruisen van leven. De intensiteit is overweldigend, althans voor wie zich de cirkelbewegingen van het kwintet laat welgevallen en zich zonder kapsones overgeeft aan de mantra's van Bärtsch en co. Is het jammer dat het individuele binnen Ronin wordt veronachtzaamd ten gunste van de groep? Zelden maakt een muzikant zich immers los uit de grotere context om in zijn eentje een dialoog aan te gaan met wat de overige musici doen. Een dergelijk communiceren staat immers haaks op de monoforme manier van werken binnen deze groep: alle neuzen wijzen in dezelfde richting en dat betekent dat bijvoorbeeld altsaxofonist en basklarinettist Sha zich bijna niet in de kijker speelt. Vanzelfsprekend is een muzikant het aan niemand verplicht om voor zichzelf expliciet een rol op te eisen, maar wanneer alleen toetsen, drums, percussie en bas overblijft, wordt het klankspectrum vanzelfsprekend nauw, voor sommigen misschien zelfs te benauwend om ruim anderhalf uur naar te luisteren.
Ongetwijfeld bestaat er muziek die het beter doet in een live-setting dan op cd. Het gevoel deel te worden van een reële ervaring wordt op 'Live' echter uitstekend opgeroepen: de lyriek lijkt slechts een middel om te komen tot intensiteit, hetgeen waar het hier allemaal om draait. De dubbel-cd bestaat uit in totaal negen fragmenten, opgenomen in evenveel steden tussen Amsterdam en Tokyo. Een vijftigtal concerten liet Ronin registreren, waaruit naar eigen zeggen het beste materiaal werd geselecteerd. Kwalitatief scheelt er inderdaad niets met de hamerende, snedige, repetitieve maar af en toe ook verrassende, wervelend polyritmische grooves die Bärtsch op zijn luisteraars loslaat. Mensen die in muziek willen kopje onder gaan en niet de neiging hebben haar kapot te analyseren, hebben met 'Live' niets minder dan een uitstekende ECM-plaat in handen.