In het novembernummer van het tijdschrift Recto:Verso verscheen een interessante beschouwing over het oeuvre van jazzsaxofonist John Zorn, met als veelzeggende titel "Kroniek van de overdaad". Auteur Mik Torfs meende dat Zorn niet enkel een begaafd muzikant is, maar ook een gewiekste commerçant, die er zijn hand niet voor omdraait om tot acht (!) verschillende live-cd's uit te brengen met telkens hetzelfde repertoire. Op Zorns eigen label verschijnen tot tien albums per jaar, en dat uitgavebeleid schijnt nog rendabel te zijn ook, want de saxofonist beschikt over een schare fans die voor elke release gewillig in de geldbuidel tast. Nu is er niets mis met wat kapitalistische feeling – Andy Warhol zei ooit "making money is art", en ergens had hij geen ongelijk – maar het probleem is natuurlijk: hoe meer Zorn van zichzelf laat verschijnen, hoe dunner de kwaliteitsspoeling wordt. Geen enkele muzikant kan elke anderhalve maand een nieuw topstuk uit de mouwen schudden, en hoe groter de "afscheidingsdrang", hoe groter het risico op toenemende mediocriteit.

Dat fenomeen komt in elke artistieke discipline voor, en dus ook in de pop- en rockwereld, waar het deels in stand wordt gehouden door recensenten die hun kritische zin graag wegcijferen voor het idool waar ze van jongsaf aan alle platen van verzamelen. Vooral oude knarren als Bob Dylan, Bruce Springsteen of Neil Young kunnen op zo'n welwillendheid rekenen, en dat is leuk voor hen, maar het maakt de meeste recensies zo ook onvermijdelijk zinloos. Natuurlijk is het juist dat een middelmatige plaat van Springsteen een niveau haalt waar de doorsnee songschrijver enkel van kan dromen, maar dat maakt de plaat er niet minder middelmatig om. (Wie heeft er niet ooit eens getracht bij een slecht rapport zijn vel te redden door te beweren dat er nog zwákker volk in de groep zat?)

Met 'Chrome Dreams II', de laatste worp van Neil Young (°1945), is het opnieuw zover. Elk exemplaar is gelabeld met een stickertje waarop staat: "The critically acclaimed new album featuring ten new songs", en daaronder vijf sterren, afkomstig van het Britse Mojo Magazine. De mogelijke invloed van zo'n minuscuul berichtje op de koper mag niet worden onderschat, want een plaat die de maximale quotering krijgt moet toch minstens heel goed zijn – althans, dat zou je toch verwachten. Helaas gaat het om een quotering die met een ernstige inflatie lijkt te kampen. Voor wie nog nooit iets van Young heeft gehoord is 'Chrome Dreams II' misschien een aangename verrassing; voor wie de Canadese zanger al langer volgt, is de kans echter groot dat deze cd zal overkomen als een zoveelste ewige Wiederkehr des Gleichen.

Sinds het prachtige 'Silver & Gold' (2000) heeft Young nagenoeg jaarlijks een album uitgebracht, maar grote inspiratievonken lijken hem nog nauwelijks te treffen. Zijn meeste cd's blijven nét overeind dankzij een of twee echt sterke songs, en uiteraard ook door Youngs karaktervolle zang- en gitaarwerk. Voorts is er dan heel wat vulsel met onderling inwisselbare melodieën en teksten te horen, waarvan de innerlijke waarde kunstmatig wordt opgevijzeld door allerlei "conceptuele" ideetjes: de ene keer (op 'Greendale', 2003) brengt Young een zogenaamde "rock opera" over een fictief Californisch dorp, de andere keer (op 'Living With War', 2006) is de songreeks een aanklacht tegen Bush' oorlogsstokerij. (Dan zingt er al eens een bekende Noord-Amerikaan iets over de oorlog in Irak, dan blijft het nog bij oppervlakkigheden als "Let's impeach the president.")

Ook 'Chrome Dreams II' drijft weer op één paar sterke tracks, in dit geval twee schitterende rockers: 'Ordinary People' (hoewel deze al dateert uit 1988) en 'No Hidden Path', een nummer dat zich vooral doet onderscheiden door een geslaagde, korte sfeerwisseling in de bridge. Young zou deze songs evenwel geen onrecht hebben aangedaan als hij ze wat korter had gemaakt – zo wordt de gitaarsolo op 'No Hidden Path' zo'n tien minuten gerokken. Buiten deze lichpunten stelt dit album teleur: flinterdunne country-achtige riedeltjes als 'Every After', 'The Believer', 'Beautiful Bluebird', 'The Way' en 'Shining Light' zouden ongetwijfeld op heel wat minder "critical acclaim" kunnen rekenen mochten ze gezongen worden door de eerste de beste cruiseschipcrooner – de modale rockrecensent zou er dán ongetwijfeld zijn/haar neus voor ophalen. (Voor alle duidelijkheid: de zwakte van de vermelde songs is geen gevolg van het feit dat het countrysongs zijn, maar van het feit dat het voorspelbare en saaie countrysongs zijn.) 'Spirit Road' en 'Dirty Old Man' zijn wat te ruw voor een crooner, maar ook allesbehalve hoogvliegers: Young heeft deze songs éérder al geschreven, en in betere vorm ook. En dat laatste oordeel geldt dus ook voor deze cd in zijn geheel.

Meer over Neil Young


Verder bij Kwadratuur

Interessante links
Agenda
Concertagenda
  • Geen concerten gevonden.